Vervoeging van eindringen
Onbepaalde wijs (infinitief): eindringen
Duits
Nederlands
Präsens Indikativ
- ich dringe ein
- du dringst ein
- er/sie/es dringt ein
- wir dringen ein
- ihr dringt ein
- sie dringen ein
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik doordring
- jij doordringt
- hij/zij/het doordringt
- wij doordringen
- jullie doordringen
- zij doordringen
Präteritum Indikativ
- ich drang ein
- du drangst ein
- er/sie/es drang ein
- wir drangen ein
- ihr drangt ein
- sie drangen ein
Onvoltooid verleden tijd
- ik doordrong
- jij doordrong
- hij/zij/het doordrong
- wij doordrongen
- jullie doordrongen
- zij doordrongen
Perfekt Indikativ
- ich bin eingedrungen
- du bist eingedrungen
- er/sie/es ist eingedrungen
- wir sind eingedrungen
- ihr seid eingedrungen
- sie sind eingedrungen
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb doordrongen
- jij hebt doordrongen
- hij/zij/het heeft doordrongen
- wij hebben doordrongen
- jullie hebben doordrongen
- zij hebben doordrongen
Plusquamperfekt Indikativ
- ich war eingedrungen
- du warst eingedrungen
- er/sie/es war eingedrungen
- wir waren eingedrungen
- ihr wart eingedrungen
- sie waren eingedrungen
Voltooid verleden tijd
- ik had doordrongen
- jij had doordrongen
- hij/zij/het had doordrongen
- wij hadden doordrongen
- jullie hadden doordrongen
- zij hadden doordrongen
Futur I Indikativ
- ich werde eindringen
- du wirst eindringen
- er/sie/es wird eindringen
- wir werden eindringen
- ihr werdet eindringen
- sie werden eindringen
Toekomende tijd I
- ik zal doordringen
- jij zult doordringen
- hij/zij/het zal doordringen
- wij zullen doordringen
- jullie zullen doordringen
- zij zullen doordringen
Futur II Indikativ
- ich werde eingedrungen sein
- du wirst eingedrungen sein
- er/sie/es wird eingedrungen sein
- wir werden eingedrungen sein
- ihr werdet eingedrungen sein
- sie werden eingedrungen sein
Toekomende tijd II
- ik zal doordrongen hebben
- jij zult doordrongen hebben
- hij/zij/het zal doordrongen hebben
- wij zullen doordrongen hebben
- jullie zullen doordrongen hebben
- zij zullen doordrongen hebben
Futur I Konjunktiv II
- ich würde eindringen
- du würdest eindringen
- er/sie/es würde eindringen
- wir würden eindringen
- ihr würdet eindringen
- sie würden eindringen
Conditionalis I
- ik zou doordringen
- jij zou doordringen
- hij/zij/het zou doordringen
- wij zouden doordringen
- jullie zouden doordringen
- zij zouden doordringen
Futur II Konjunktiv II
- ich würde eingedrungen sein
- du würdest eingedrungen sein
- er/sie/es würde eingedrungen sein
- wir würden eingedrungen sein
- ihr würdet eingedrungen sein
- sie würden eingedrungen sein
Conditionalis II
- ik zou hebben doordrongen
- jij zou hebben doordrongen
- hij/zij/het zou hebben doordrongen
- wij zouden hebben doordrongen
- jullie zouden hebben doordrongen
- zij zouden hebben doordrongen
Imperativ
- du dring(e) ein
- ihr dringt ein
Imperatief
- jij doordring
- jullie doordringt