Vervoeging van einhändigen
Onbepaalde wijs (infinitief): einhändigen
Duits
Nederlands
Präsens Indikativ
- ich händige ein
- du händigst ein
- er/sie/es händigt ein
- wir händigen ein
- ihr händigt ein
- sie händigen ein
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik reik aan
- jij reikt aan
- hij/zij/het reikt aan
- wij reiken aan
- jullie reiken aan
- zij reiken aan
Präteritum Indikativ
- ich händigte ein
- du händigtest ein
- er/sie/es händigte ein
- wir händigten ein
- ihr händigtet ein
- sie händigten ein
Onvoltooid verleden tijd
- ik reikte aan
- jij reikte aan
- hij/zij/het reikte aan
- wij reikten aan
- jullie reikten aan
- zij reikten aan
Perfekt Indikativ
- ich habe eingehändigt
- du hast eingehändigt
- er/sie/es hat eingehändigt
- wir haben eingehändigt
- ihr habt eingehändigt
- sie haben eingehändigt
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb aangereikt
- jij hebt aangereikt
- hij/zij/het heeft aangereikt
- wij hebben aangereikt
- jullie hebben aangereikt
- zij hebben aangereikt
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte eingehändigt
- du hattest eingehändigt
- er/sie/es hatte eingehändigt
- wir hatten eingehändigt
- ihr hattet eingehändigt
- sie hatten eingehändigt
Voltooid verleden tijd
- ik had aangereikt
- jij had aangereikt
- hij/zij/het had aangereikt
- wij hadden aangereikt
- jullie hadden aangereikt
- zij hadden aangereikt
Futur I Indikativ
- ich werde einhändigen
- du wirst einhändigen
- er/sie/es wird einhändigen
- wir werden einhändigen
- ihr werdet einhändigen
- sie werden einhändigen
Toekomende tijd I
- ik zal aanreiken
- jij zult aanreiken
- hij/zij/het zal aanreiken
- wij zullen aanreiken
- jullie zullen aanreiken
- zij zullen aanreiken
Futur II Indikativ
- ich werde eingehändigt haben
- du wirst eingehändigt haben
- er/sie/es wird eingehändigt haben
- wir werden eingehändigt haben
- ihr werdet eingehändigt haben
- sie werden eingehändigt haben
Toekomende tijd II
- ik zal aangereikt hebben
- jij zult aangereikt hebben
- hij/zij/het zal aangereikt hebben
- wij zullen aangereikt hebben
- jullie zullen aangereikt hebben
- zij zullen aangereikt hebben
Futur I Konjunktiv II
- ich würde einhändigen
- du würdest einhändigen
- er/sie/es würde einhändigen
- wir würden einhändigen
- ihr würdet einhändigen
- sie würden einhändigen
Conditionalis I
- ik zou aanreiken
- jij zou aanreiken
- hij/zij/het zou aanreiken
- wij zouden aanreiken
- jullie zouden aanreiken
- zij zouden aanreiken
Futur II Konjunktiv II
- ich würde eingehändigt haben
- du würdest eingehändigt haben
- er/sie/es würde eingehändigt haben
- wir würden eingehändigt haben
- ihr würdet eingehändigt haben
- sie würden eingehändigt haben
Conditionalis II
- ik zou hebben aangereikt
- jij zou hebben aangereikt
- hij/zij/het zou hebben aangereikt
- wij zouden hebben aangereikt
- jullie zouden hebben aangereikt
- zij zouden hebben aangereikt
Imperativ
- du händig(e) ein
- ihr händigt ein
Imperatief
- jij reik aan
- jullie reikt aan