Vervoeging van entbinden

Duits

Nederlands

Präsens Indikativ

  • ich entbinde
  • du entbindest
  • er/sie/es entbindet
  • wir entbinden
  • ihr entbindet
  • sie entbinden

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik beval
  • jij bevalt
  • hij/zij/het bevalt
  • wij bevallen
  • jullie bevallen
  • zij bevallen

Präteritum Indikativ

  • ich entband
  • du entbandest
  • er/sie/es entband
  • wir entbanden
  • ihr entbandet
  • sie entbanden

Onvoltooid verleden tijd

  • ik beviel
  • jij beviel
  • hij/zij/het beviel
  • wij bevielen
  • jullie bevielen
  • zij bevielen

Perfekt Indikativ

  • ich habe entbunden
  • du hast entbunden
  • er/sie/es hat entbunden
  • wir haben entbunden
  • ihr habt entbunden
  • sie haben entbunden

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb bevallen
  • jij hebt bevallen
  • hij/zij/het heeft bevallen
  • wij hebben bevallen
  • jullie hebben bevallen
  • zij hebben bevallen

Plusquamperfekt Indikativ

  • ich hatte entbunden
  • du hattest entbunden
  • er/sie/es hatte entbunden
  • wir hatten entbunden
  • ihr hattet entbunden
  • sie hatten entbunden

Voltooid verleden tijd

  • ik had bevallen
  • jij had bevallen
  • hij/zij/het had bevallen
  • wij hadden bevallen
  • jullie hadden bevallen
  • zij hadden bevallen

Futur I Indikativ

  • ich werde entbinden
  • du wirst entbinden
  • er/sie/es wird entbinden
  • wir werden entbinden
  • ihr werdet entbinden
  • sie werden entbinden

Toekomende tijd I

  • ik zal bevallen
  • jij zult bevallen
  • hij/zij/het zal bevallen
  • wij zullen bevallen
  • jullie zullen bevallen
  • zij zullen bevallen

Futur II Indikativ

  • ich werde entbunden haben
  • du wirst entbunden haben
  • er/sie/es wird entbunden haben
  • wir werden entbunden haben
  • ihr werdet entbunden haben
  • sie werden entbunden haben

Toekomende tijd II

  • ik zal bevallen hebben
  • jij zult bevallen hebben
  • hij/zij/het zal bevallen hebben
  • wij zullen bevallen hebben
  • jullie zullen bevallen hebben
  • zij zullen bevallen hebben

Futur I Konjunktiv II

  • ich würde entbinden
  • du würdest entbinden
  • er/sie/es würde entbinden
  • wir würden entbinden
  • ihr würdet entbinden
  • sie würden entbinden

Conditionalis I

  • ik zou bevallen
  • jij zou bevallen
  • hij/zij/het zou bevallen
  • wij zouden bevallen
  • jullie zouden bevallen
  • zij zouden bevallen

Futur II Konjunktiv II

  • ich würde entbunden haben
  • du würdest entbunden haben
  • er/sie/es würde entbunden haben
  • wir würden entbunden haben
  • ihr würdet entbunden haben
  • sie würden entbunden haben

Conditionalis II

  • ik zou hebben bevallen
  • jij zou hebben bevallen
  • hij/zij/het zou hebben bevallen
  • wij zouden hebben bevallen
  • jullie zouden hebben bevallen
  • zij zouden hebben bevallen

Imperativ

  • du entbind(e)
  • ihr entbindet

Imperatief

  • jij beval
  • jullie bevalt