Vervoeging van entjungfern

Duits

Nederlands

Präsens Indikativ

  • ich entjungf(e)re
  • du entjungferst
  • er/sie/es entjungfert
  • wir entjungfern
  • ihr entjungfert
  • sie entjungfern

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik ontmaagd
  • jij ontmaagdt
  • hij/zij/het ontmaagdt
  • wij ontmaagden
  • jullie ontmaagden
  • zij ontmaagden

Präteritum Indikativ

  • ich entjungferte
  • du entjungfertest
  • er/sie/es entjungferte
  • wir entjungferten
  • ihr entjungfertet
  • sie entjungferten

Onvoltooid verleden tijd

  • ik ontmaagdde
  • jij ontmaagdde
  • hij/zij/het ontmaagdde
  • wij ontmaagdden
  • jullie ontmaagdden
  • zij ontmaagdden

Perfekt Indikativ

  • ich habe entjungfert
  • du hast entjungfert
  • er/sie/es hat entjungfert
  • wir haben entjungfert
  • ihr habt entjungfert
  • sie haben entjungfert

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb ontmaagd
  • jij hebt ontmaagd
  • hij/zij/het heeft ontmaagd
  • wij hebben ontmaagd
  • jullie hebben ontmaagd
  • zij hebben ontmaagd

Plusquamperfekt Indikativ

  • ich hatte entjungfert
  • du hattest entjungfert
  • er/sie/es hatte entjungfert
  • wir hatten entjungfert
  • ihr hattet entjungfert
  • sie hatten entjungfert

Voltooid verleden tijd

  • ik had ontmaagd
  • jij had ontmaagd
  • hij/zij/het had ontmaagd
  • wij hadden ontmaagd
  • jullie hadden ontmaagd
  • zij hadden ontmaagd

Futur I Indikativ

  • ich werde entjungfern
  • du wirst entjungfern
  • er/sie/es wird entjungfern
  • wir werden entjungfern
  • ihr werdet entjungfern
  • sie werden entjungfern

Toekomende tijd I

  • ik zal ontmaagden
  • jij zult ontmaagden
  • hij/zij/het zal ontmaagden
  • wij zullen ontmaagden
  • jullie zullen ontmaagden
  • zij zullen ontmaagden

Futur II Indikativ

  • ich werde entjungfert haben
  • du wirst entjungfert haben
  • er/sie/es wird entjungfert haben
  • wir werden entjungfert haben
  • ihr werdet entjungfert haben
  • sie werden entjungfert haben

Toekomende tijd II

  • ik zal ontmaagd hebben
  • jij zult ontmaagd hebben
  • hij/zij/het zal ontmaagd hebben
  • wij zullen ontmaagd hebben
  • jullie zullen ontmaagd hebben
  • zij zullen ontmaagd hebben

Futur I Konjunktiv II

  • ich würde entjungfern
  • du würdest entjungfern
  • er/sie/es würde entjungfern
  • wir würden entjungfern
  • ihr würdet entjungfern
  • sie würden entjungfern

Conditionalis I

  • ik zou ontmaagden
  • jij zou ontmaagden
  • hij/zij/het zou ontmaagden
  • wij zouden ontmaagden
  • jullie zouden ontmaagden
  • zij zouden ontmaagden

Futur II Konjunktiv II

  • ich würde entjungfert haben
  • du würdest entjungfert haben
  • er/sie/es würde entjungfert haben
  • wir würden entjungfert haben
  • ihr würdet entjungfert haben
  • sie würden entjungfert haben

Conditionalis II

  • ik zou hebben ontmaagd
  • jij zou hebben ontmaagd
  • hij/zij/het zou hebben ontmaagd
  • wij zouden hebben ontmaagd
  • jullie zouden hebben ontmaagd
  • zij zouden hebben ontmaagd

Imperativ

  • du entjungf(e)re
  • ihr entjungfert

Imperatief

  • jij ontmaagd
  • jullie ontmaagdt