Vervoeging van entscheiden
Onbepaalde wijs (infinitief): entscheiden
Duits
Nederlands
Präsens Indikativ
- ich entscheide
- du entscheidest
- er/sie/es entscheidet
- wir entscheiden
- ihr entscheidet
- sie entscheiden
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik decreteer
- jij decreteert
- hij/zij/het decreteert
- wij decreteren
- jullie decreteren
- zij decreteren
Präteritum Indikativ
- ich entschied
- du entschiedest
- er/sie/es entschied
- wir entschieden
- ihr entschiedet
- sie entschieden
Onvoltooid verleden tijd
- ik decreteerde
- jij decreteerde
- hij/zij/het decreteerde
- wij decreteerden
- jullie decreteerden
- zij decreteerden
Perfekt Indikativ
- ich habe entschieden
- du hast entschieden
- er/sie/es hat entschieden
- wir haben entschieden
- ihr habt entschieden
- sie haben entschieden
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gedecreteerd
- jij hebt gedecreteerd
- hij/zij/het heeft gedecreteerd
- wij hebben gedecreteerd
- jullie hebben gedecreteerd
- zij hebben gedecreteerd
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte entschieden
- du hattest entschieden
- er/sie/es hatte entschieden
- wir hatten entschieden
- ihr hattet entschieden
- sie hatten entschieden
Voltooid verleden tijd
- ik had gedecreteerd
- jij had gedecreteerd
- hij/zij/het had gedecreteerd
- wij hadden gedecreteerd
- jullie hadden gedecreteerd
- zij hadden gedecreteerd
Futur I Indikativ
- ich werde entscheiden
- du wirst entscheiden
- er/sie/es wird entscheiden
- wir werden entscheiden
- ihr werdet entscheiden
- sie werden entscheiden
Toekomende tijd I
- ik zal decreteren
- jij zult decreteren
- hij/zij/het zal decreteren
- wij zullen decreteren
- jullie zullen decreteren
- zij zullen decreteren
Futur II Indikativ
- ich werde entschieden haben
- du wirst entschieden haben
- er/sie/es wird entschieden haben
- wir werden entschieden haben
- ihr werdet entschieden haben
- sie werden entschieden haben
Toekomende tijd II
- ik zal gedecreteerd hebben
- jij zult gedecreteerd hebben
- hij/zij/het zal gedecreteerd hebben
- wij zullen gedecreteerd hebben
- jullie zullen gedecreteerd hebben
- zij zullen gedecreteerd hebben
Futur I Konjunktiv II
- ich würde entscheiden
- du würdest entscheiden
- er/sie/es würde entscheiden
- wir würden entscheiden
- ihr würdet entscheiden
- sie würden entscheiden
Conditionalis I
- ik zou decreteren
- jij zou decreteren
- hij/zij/het zou decreteren
- wij zouden decreteren
- jullie zouden decreteren
- zij zouden decreteren
Futur II Konjunktiv II
- ich würde entschieden haben
- du würdest entschieden haben
- er/sie/es würde entschieden haben
- wir würden entschieden haben
- ihr würdet entschieden haben
- sie würden entschieden haben
Conditionalis II
- ik zou hebben gedecreteerd
- jij zou hebben gedecreteerd
- hij/zij/het zou hebben gedecreteerd
- wij zouden hebben gedecreteerd
- jullie zouden hebben gedecreteerd
- zij zouden hebben gedecreteerd
Imperativ
- du entscheid(e)
- ihr entscheidet
Imperatief
- jij decreteer
- jullie decreteert