Vervoeging van entwöhnen
Onbepaalde wijs (infinitief): entwöhnen
Duits
Nederlands
Präsens Indikativ
- ich entwöhne
- du entwöhnst
- er/sie/es entwöhnt
- wir entwöhnen
- ihr entwöhnt
- sie entwöhnen
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik leer af
- jij leert af
- hij/zij/het leert af
- wij leren af
- jullie leren af
- zij leren af
Präteritum Indikativ
- ich entwöhnte
- du entwöhntest
- er/sie/es entwöhnte
- wir entwöhnten
- ihr entwöhntet
- sie entwöhnten
Onvoltooid verleden tijd
- ik leerde af
- jij leerde af
- hij/zij/het leerde af
- wij leerden af
- jullie leerden af
- zij leerden af
Perfekt Indikativ
- ich habe entwöhnt
- du hast entwöhnt
- er/sie/es hat entwöhnt
- wir haben entwöhnt
- ihr habt entwöhnt
- sie haben entwöhnt
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb afgeleerd
- jij hebt afgeleerd
- hij/zij/het heeft afgeleerd
- wij hebben afgeleerd
- jullie hebben afgeleerd
- zij hebben afgeleerd
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte entwöhnt
- du hattest entwöhnt
- er/sie/es hatte entwöhnt
- wir hatten entwöhnt
- ihr hattet entwöhnt
- sie hatten entwöhnt
Voltooid verleden tijd
- ik had afgeleerd
- jij had afgeleerd
- hij/zij/het had afgeleerd
- wij hadden afgeleerd
- jullie hadden afgeleerd
- zij hadden afgeleerd
Futur I Indikativ
- ich werde entwöhnen
- du wirst entwöhnen
- er/sie/es wird entwöhnen
- wir werden entwöhnen
- ihr werdet entwöhnen
- sie werden entwöhnen
Toekomende tijd I
- ik zal afleren
- jij zult afleren
- hij/zij/het zal afleren
- wij zullen afleren
- jullie zullen afleren
- zij zullen afleren
Futur II Indikativ
- ich werde entwöhnt haben
- du wirst entwöhnt haben
- er/sie/es wird entwöhnt haben
- wir werden entwöhnt haben
- ihr werdet entwöhnt haben
- sie werden entwöhnt haben
Toekomende tijd II
- ik zal afgeleerd hebben
- jij zult afgeleerd hebben
- hij/zij/het zal afgeleerd hebben
- wij zullen afgeleerd hebben
- jullie zullen afgeleerd hebben
- zij zullen afgeleerd hebben
Futur I Konjunktiv II
- ich würde entwöhnen
- du würdest entwöhnen
- er/sie/es würde entwöhnen
- wir würden entwöhnen
- ihr würdet entwöhnen
- sie würden entwöhnen
Conditionalis I
- ik zou afleren
- jij zou afleren
- hij/zij/het zou afleren
- wij zouden afleren
- jullie zouden afleren
- zij zouden afleren
Futur II Konjunktiv II
- ich würde entwöhnt haben
- du würdest entwöhnt haben
- er/sie/es würde entwöhnt haben
- wir würden entwöhnt haben
- ihr würdet entwöhnt haben
- sie würden entwöhnt haben
Conditionalis II
- ik zou hebben afgeleerd
- jij zou hebben afgeleerd
- hij/zij/het zou hebben afgeleerd
- wij zouden hebben afgeleerd
- jullie zouden hebben afgeleerd
- zij zouden hebben afgeleerd
Imperativ
- du entwöhn(e)
- ihr entwöhnt
Imperatief
- jij leer af
- jullie leert af