Vervoeging van flehen
Onbepaalde wijs (infinitief): flehen
Duits
Nederlands
Präsens Indikativ
- ich flehe
- du flehst
- er/sie/es fleht
- wir flehen
- ihr fleht
- sie flehen
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik bezweer
- jij bezweert
- hij/zij/het bezweert
- wij bezweren
- jullie bezweren
- zij bezweren
Präteritum Indikativ
- ich flehte
- du flehtest
- er/sie/es flehte
- wir flehten
- ihr flehtet
- sie flehten
Onvoltooid verleden tijd
- ik bezwoer
- jij bezwoer
- hij/zij/het bezwoer
- wij bezwoeren
- jullie bezwoeren
- zij bezwoeren
Perfekt Indikativ
- ich habe gefleht
- du hast gefleht
- er/sie/es hat gefleht
- wir haben gefleht
- ihr habt gefleht
- sie haben gefleht
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb bezworen
- jij hebt bezworen
- hij/zij/het heeft bezworen
- wij hebben bezworen
- jullie hebben bezworen
- zij hebben bezworen
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte gefleht
- du hattest gefleht
- er/sie/es hatte gefleht
- wir hatten gefleht
- ihr hattet gefleht
- sie hatten gefleht
Voltooid verleden tijd
- ik had bezworen
- jij had bezworen
- hij/zij/het had bezworen
- wij hadden bezworen
- jullie hadden bezworen
- zij hadden bezworen
Futur I Indikativ
- ich werde flehen
- du wirst flehen
- er/sie/es wird flehen
- wir werden flehen
- ihr werdet flehen
- sie werden flehen
Toekomende tijd I
- ik zal bezweren
- jij zult bezweren
- hij/zij/het zal bezweren
- wij zullen bezweren
- jullie zullen bezweren
- zij zullen bezweren
Futur II Indikativ
- ich werde gefleht haben
- du wirst gefleht haben
- er/sie/es wird gefleht haben
- wir werden gefleht haben
- ihr werdet gefleht haben
- sie werden gefleht haben
Toekomende tijd II
- ik zal bezworen hebben
- jij zult bezworen hebben
- hij/zij/het zal bezworen hebben
- wij zullen bezworen hebben
- jullie zullen bezworen hebben
- zij zullen bezworen hebben
Futur I Konjunktiv II
- ich würde flehen
- du würdest flehen
- er/sie/es würde flehen
- wir würden flehen
- ihr würdet flehen
- sie würden flehen
Conditionalis I
- ik zou bezweren
- jij zou bezweren
- hij/zij/het zou bezweren
- wij zouden bezweren
- jullie zouden bezweren
- zij zouden bezweren
Futur II Konjunktiv II
- ich würde gefleht haben
- du würdest gefleht haben
- er/sie/es würde gefleht haben
- wir würden gefleht haben
- ihr würdet gefleht haben
- sie würden gefleht haben
Conditionalis II
- ik zou hebben bezworen
- jij zou hebben bezworen
- hij/zij/het zou hebben bezworen
- wij zouden hebben bezworen
- jullie zouden hebben bezworen
- zij zouden hebben bezworen
Imperativ
- du fleh(e)
- ihr fleht
Imperatief
- jij bezweer
- jullie bezweert