Vervoeging van imponieren
Onbepaalde wijs (infinitief): imponieren
Duits
Nederlands
Präsens Indikativ
- ich imponiere
- du imponierst
- er/sie/es imponiert
- wir imponieren
- ihr imponiert
- sie imponieren
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik imponeer
- jij imponeert
- hij/zij/het imponeert
- wij imponeren
- jullie imponeren
- zij imponeren
Präteritum Indikativ
- ich imponierte
- du imponiertest
- er/sie/es imponierte
- wir imponierten
- ihr imponiertet
- sie imponierten
Onvoltooid verleden tijd
- ik imponeerde
- jij imponeerde
- hij/zij/het imponeerde
- wij imponeerden
- jullie imponeerden
- zij imponeerden
Perfekt Indikativ
- ich habe imponiert
- du hast imponiert
- er/sie/es hat imponiert
- wir haben imponiert
- ihr habt imponiert
- sie haben imponiert
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geïmponeerd
- jij hebt geïmponeerd
- hij/zij/het heeft geïmponeerd
- wij hebben geïmponeerd
- jullie hebben geïmponeerd
- zij hebben geïmponeerd
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte imponiert
- du hattest imponiert
- er/sie/es hatte imponiert
- wir hatten imponiert
- ihr hattet imponiert
- sie hatten imponiert
Voltooid verleden tijd
- ik had geïmponeerd
- jij had geïmponeerd
- hij/zij/het had geïmponeerd
- wij hadden geïmponeerd
- jullie hadden geïmponeerd
- zij hadden geïmponeerd
Futur I Indikativ
- ich werde imponieren
- du wirst imponieren
- er/sie/es wird imponieren
- wir werden imponieren
- ihr werdet imponieren
- sie werden imponieren
Toekomende tijd I
- ik zal imponeren
- jij zult imponeren
- hij/zij/het zal imponeren
- wij zullen imponeren
- jullie zullen imponeren
- zij zullen imponeren
Futur II Indikativ
- ich werde imponiert haben
- du wirst imponiert haben
- er/sie/es wird imponiert haben
- wir werden imponiert haben
- ihr werdet imponiert haben
- sie werden imponiert haben
Toekomende tijd II
- ik zal geïmponeerd hebben
- jij zult geïmponeerd hebben
- hij/zij/het zal geïmponeerd hebben
- wij zullen geïmponeerd hebben
- jullie zullen geïmponeerd hebben
- zij zullen geïmponeerd hebben
Futur I Konjunktiv II
- ich würde imponieren
- du würdest imponieren
- er/sie/es würde imponieren
- wir würden imponieren
- ihr würdet imponieren
- sie würden imponieren
Conditionalis I
- ik zou imponeren
- jij zou imponeren
- hij/zij/het zou imponeren
- wij zouden imponeren
- jullie zouden imponeren
- zij zouden imponeren
Futur II Konjunktiv II
- ich würde imponiert haben
- du würdest imponiert haben
- er/sie/es würde imponiert haben
- wir würden imponiert haben
- ihr würdet imponiert haben
- sie würden imponiert haben
Conditionalis II
- ik zou hebben geïmponeerd
- jij zou hebben geïmponeerd
- hij/zij/het zou hebben geïmponeerd
- wij zouden hebben geïmponeerd
- jullie zouden hebben geïmponeerd
- zij zouden hebben geïmponeerd
Imperativ
- du imponiere
- ihr imponiert
Imperatief
- jij imponeer
- jullie imponeert