Vervoeging van kreisen

Duits

Nederlands

Präsens Indikativ

  • er/sie/es kreist
  • sie kreisen

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het circuleert
  • zij circuleren

Präteritum Indikativ

  • er/sie/es kreiste
  • sie kreisten

Onvoltooid verleden tijd

  • hij/zij/het circuleerde
  • zij circuleerden

Perfekt Indikativ

  • er/sie/es hat gekreist
  • sie haben gekreist

Voltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het heeft gecirculeerd
  • zij hebben gecirculeerd

Plusquamperfekt Indikativ

  • er/sie/es hatte gekreist
  • sie hatten gekreist

Voltooid verleden tijd

  • hij/zij/het had gecirculeerd
  • zij hadden gecirculeerd

Futur I Indikativ

  • er/sie/es wird kreisen
  • sie werden kreisen

Toekomende tijd I

  • hij/zij/het zal circuleren
  • zij zult circuleren

Futur II Indikativ

  • er/sie/es wird gekreist haben
  • sie werden gekreist haben

Toekomende tijd II

  • hij/zij/het zal gecirculeerd hebben
  • zij zult gecirculeerd hebben

Futur I Konjunktiv II

  • er/sie/es würde kreisen
  • sie würden kreisen

Conditionalis I

  • hij/zij/het zal circuleren
  • zij zullen circuleren

Futur II Konjunktiv II

  • er/sie/es würde gekreist haben
  • sie würden gekreist haben

Conditionalis II

  • hij/zij/het zal hebben gecirculeerd
  • zij zullen hebben gecirculeerd