Vervoeging van legitimieren
Onbepaalde wijs (infinitief): legitimieren
Duits
Nederlands
Präsens Indikativ
- ich legitimiere
- du legitimierst
- er/sie/es legitimiert
- wir legitimieren
- ihr legitimiert
- sie legitimieren
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik echt
- jij echt
- hij/zij/het echt
- wij echten
- jullie echten
- zij echten
Präteritum Indikativ
- ich legitimierte
- du legitimiertest
- er/sie/es legitimierte
- wir legitimierten
- ihr legitimiertet
- sie legitimierten
Onvoltooid verleden tijd
- ik echtte
- jij echtte
- hij/zij/het echtte
- wij echtten
- jullie echtten
- zij echtten
Perfekt Indikativ
- ich habe legitimiert
- du hast legitimiert
- er/sie/es hat legitimiert
- wir haben legitimiert
- ihr habt legitimiert
- sie haben legitimiert
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geëcht
- jij hebt geëcht
- hij/zij/het heeft geëcht
- wij hebben geëcht
- jullie hebben geëcht
- zij hebben geëcht
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte legitimiert
- du hattest legitimiert
- er/sie/es hatte legitimiert
- wir hatten legitimiert
- ihr hattet legitimiert
- sie hatten legitimiert
Voltooid verleden tijd
- ik had geëcht
- jij had geëcht
- hij/zij/het had geëcht
- wij hadden geëcht
- jullie hadden geëcht
- zij hadden geëcht
Futur I Indikativ
- ich werde legitimieren
- du wirst legitimieren
- er/sie/es wird legitimieren
- wir werden legitimieren
- ihr werdet legitimieren
- sie werden legitimieren
Toekomende tijd I
- ik zal echten
- jij zult echten
- hij/zij/het zal echten
- wij zullen echten
- jullie zullen echten
- zij zullen echten
Futur II Indikativ
- ich werde legitimiert haben
- du wirst legitimiert haben
- er/sie/es wird legitimiert haben
- wir werden legitimiert haben
- ihr werdet legitimiert haben
- sie werden legitimiert haben
Toekomende tijd II
- ik zal geëcht hebben
- jij zult geëcht hebben
- hij/zij/het zal geëcht hebben
- wij zullen geëcht hebben
- jullie zullen geëcht hebben
- zij zullen geëcht hebben
Futur I Konjunktiv II
- ich würde legitimieren
- du würdest legitimieren
- er/sie/es würde legitimieren
- wir würden legitimieren
- ihr würdet legitimieren
- sie würden legitimieren
Conditionalis I
- ik zou echten
- jij zou echten
- hij/zij/het zou echten
- wij zouden echten
- jullie zouden echten
- zij zouden echten
Futur II Konjunktiv II
- ich würde legitimiert haben
- du würdest legitimiert haben
- er/sie/es würde legitimiert haben
- wir würden legitimiert haben
- ihr würdet legitimiert haben
- sie würden legitimiert haben
Conditionalis II
- ik zou hebben geëcht
- jij zou hebben geëcht
- hij/zij/het zou hebben geëcht
- wij zouden hebben geëcht
- jullie zouden hebben geëcht
- zij zouden hebben geëcht
Imperativ
- du legitimiere
- ihr legitimiert
Imperatief
- jij echt
- jullie echt