Vervoeging van liefern

Duits

Nederlands

Präsens Indikativ

  • ich lief(e)re
  • du lieferst
  • er/sie/es liefert
  • wir liefern
  • ihr liefert
  • sie liefern

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik bestel
  • jij bestelt
  • hij/zij/het bestelt
  • wij bestellen
  • jullie bestellen
  • zij bestellen

Präteritum Indikativ

  • ich lieferte
  • du liefertest
  • er/sie/es lieferte
  • wir lieferten
  • ihr liefertet
  • sie lieferten

Onvoltooid verleden tijd

  • ik bestelde
  • jij bestelde
  • hij/zij/het bestelde
  • wij bestelden
  • jullie bestelden
  • zij bestelden

Perfekt Indikativ

  • ich habe geliefert
  • du hast geliefert
  • er/sie/es hat geliefert
  • wir haben geliefert
  • ihr habt geliefert
  • sie haben geliefert

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb besteld
  • jij hebt besteld
  • hij/zij/het heeft besteld
  • wij hebben besteld
  • jullie hebben besteld
  • zij hebben besteld

Plusquamperfekt Indikativ

  • ich hatte geliefert
  • du hattest geliefert
  • er/sie/es hatte geliefert
  • wir hatten geliefert
  • ihr hattet geliefert
  • sie hatten geliefert

Voltooid verleden tijd

  • ik had besteld
  • jij had besteld
  • hij/zij/het had besteld
  • wij hadden besteld
  • jullie hadden besteld
  • zij hadden besteld

Futur I Indikativ

  • ich werde liefern
  • du wirst liefern
  • er/sie/es wird liefern
  • wir werden liefern
  • ihr werdet liefern
  • sie werden liefern

Toekomende tijd I

  • ik zal bestellen
  • jij zult bestellen
  • hij/zij/het zal bestellen
  • wij zullen bestellen
  • jullie zullen bestellen
  • zij zullen bestellen

Futur II Indikativ

  • ich werde geliefert haben
  • du wirst geliefert haben
  • er/sie/es wird geliefert haben
  • wir werden geliefert haben
  • ihr werdet geliefert haben
  • sie werden geliefert haben

Toekomende tijd II

  • ik zal besteld hebben
  • jij zult besteld hebben
  • hij/zij/het zal besteld hebben
  • wij zullen besteld hebben
  • jullie zullen besteld hebben
  • zij zullen besteld hebben

Futur I Konjunktiv II

  • ich würde liefern
  • du würdest liefern
  • er/sie/es würde liefern
  • wir würden liefern
  • ihr würdet liefern
  • sie würden liefern

Conditionalis I

  • ik zou bestellen
  • jij zou bestellen
  • hij/zij/het zou bestellen
  • wij zouden bestellen
  • jullie zouden bestellen
  • zij zouden bestellen

Futur II Konjunktiv II

  • ich würde geliefert haben
  • du würdest geliefert haben
  • er/sie/es würde geliefert haben
  • wir würden geliefert haben
  • ihr würdet geliefert haben
  • sie würden geliefert haben

Conditionalis II

  • ik zou hebben besteld
  • jij zou hebben besteld
  • hij/zij/het zou hebben besteld
  • wij zouden hebben besteld
  • jullie zouden hebben besteld
  • zij zouden hebben besteld

Imperativ

  • du lief(e)re
  • ihr liefert

Imperatief

  • jij bestel
  • jullie bestelt