Vervoeging van markieren
Onbepaalde wijs (infinitief): markieren
Duits
Nederlands
Präsens Indikativ
- ich markiere
- du markierst
- er/sie/es markiert
- wir markieren
- ihr markiert
- sie markieren
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik duid aan
- jij duidt aan
- hij/zij/het duidt aan
- wij duiden aan
- jullie duiden aan
- zij duiden aan
Präteritum Indikativ
- ich markierte
- du markiertest
- er/sie/es markierte
- wir markierten
- ihr markiertet
- sie markierten
Onvoltooid verleden tijd
- ik duidde aan
- jij duidde aan
- hij/zij/het duidde aan
- wij duidden aan
- jullie duidden aan
- zij duidden aan
Perfekt Indikativ
- ich habe markiert
- du hast markiert
- er/sie/es hat markiert
- wir haben markiert
- ihr habt markiert
- sie haben markiert
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb aangeduid
- jij hebt aangeduid
- hij/zij/het heeft aangeduid
- wij hebben aangeduid
- jullie hebben aangeduid
- zij hebben aangeduid
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte markiert
- du hattest markiert
- er/sie/es hatte markiert
- wir hatten markiert
- ihr hattet markiert
- sie hatten markiert
Voltooid verleden tijd
- ik had aangeduid
- jij had aangeduid
- hij/zij/het had aangeduid
- wij hadden aangeduid
- jullie hadden aangeduid
- zij hadden aangeduid
Futur I Indikativ
- ich werde markieren
- du wirst markieren
- er/sie/es wird markieren
- wir werden markieren
- ihr werdet markieren
- sie werden markieren
Toekomende tijd I
- ik zal aanduiden
- jij zult aanduiden
- hij/zij/het zal aanduiden
- wij zullen aanduiden
- jullie zullen aanduiden
- zij zullen aanduiden
Futur II Indikativ
- ich werde markiert haben
- du wirst markiert haben
- er/sie/es wird markiert haben
- wir werden markiert haben
- ihr werdet markiert haben
- sie werden markiert haben
Toekomende tijd II
- ik zal aangeduid hebben
- jij zult aangeduid hebben
- hij/zij/het zal aangeduid hebben
- wij zullen aangeduid hebben
- jullie zullen aangeduid hebben
- zij zullen aangeduid hebben
Futur I Konjunktiv II
- ich würde markieren
- du würdest markieren
- er/sie/es würde markieren
- wir würden markieren
- ihr würdet markieren
- sie würden markieren
Conditionalis I
- ik zou aanduiden
- jij zou aanduiden
- hij/zij/het zou aanduiden
- wij zouden aanduiden
- jullie zouden aanduiden
- zij zouden aanduiden
Futur II Konjunktiv II
- ich würde markiert haben
- du würdest markiert haben
- er/sie/es würde markiert haben
- wir würden markiert haben
- ihr würdet markiert haben
- sie würden markiert haben
Conditionalis II
- ik zou hebben aangeduid
- jij zou hebben aangeduid
- hij/zij/het zou hebben aangeduid
- wij zouden hebben aangeduid
- jullie zouden hebben aangeduid
- zij zouden hebben aangeduid
Imperativ
- du markiere
- ihr markiert
Imperatief
- jij duid aan
- jullie duidt aan