Vervoeging van mitbringen
Onbepaalde wijs (infinitief): mitbringen
Duits
Nederlands
Präsens Indikativ
- ich bringe mit
- du bringst mit
- er/sie/es bringt mit
- wir bringen mit
- ihr bringt mit
- sie bringen mit
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik breng bijeen
- jij brengt bijeen
- hij/zij/het brengt bijeen
- wij brengen bijeen
- jullie brengen bijeen
- zij brengen bijeen
Präteritum Indikativ
- ich brachte mit
- du brachtest mit
- er/sie/es brachte mit
- wir brachten mit
- ihr brachtet mit
- sie brachten mit
Onvoltooid verleden tijd
- ik bracht bijeen
- jij bracht bijeen
- hij/zij/het bracht bijeen
- wij brachten bijeen
- jullie brachten bijeen
- zij brachten bijeen
Perfekt Indikativ
- ich habe mitgebracht
- du hast mitgebracht
- er/sie/es hat mitgebracht
- wir haben mitgebracht
- ihr habt mitgebracht
- sie haben mitgebracht
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb bijeengebracht
- jij hebt bijeengebracht
- hij/zij/het heeft bijeengebracht
- wij hebben bijeengebracht
- jullie hebben bijeengebracht
- zij hebben bijeengebracht
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte mitgebracht
- du hattest mitgebracht
- er/sie/es hatte mitgebracht
- wir hatten mitgebracht
- ihr hattet mitgebracht
- sie hatten mitgebracht
Voltooid verleden tijd
- ik had bijeengebracht
- jij had bijeengebracht
- hij/zij/het had bijeengebracht
- wij hadden bijeengebracht
- jullie hadden bijeengebracht
- zij hadden bijeengebracht
Futur I Indikativ
- ich werde mitbringen
- du wirst mitbringen
- er/sie/es wird mitbringen
- wir werden mitbringen
- ihr werdet mitbringen
- sie werden mitbringen
Toekomende tijd I
- ik zal bijeenbrengen
- jij zult bijeenbrengen
- hij/zij/het zal bijeenbrengen
- wij zullen bijeenbrengen
- jullie zullen bijeenbrengen
- zij zullen bijeenbrengen
Futur II Indikativ
- ich werde mitgebracht haben
- du wirst mitgebracht haben
- er/sie/es wird mitgebracht haben
- wir werden mitgebracht haben
- ihr werdet mitgebracht haben
- sie werden mitgebracht haben
Toekomende tijd II
- ik zal bijeengebracht hebben
- jij zult bijeengebracht hebben
- hij/zij/het zal bijeengebracht hebben
- wij zullen bijeengebracht hebben
- jullie zullen bijeengebracht hebben
- zij zullen bijeengebracht hebben
Futur I Konjunktiv II
- ich würde mitbringen
- du würdest mitbringen
- er/sie/es würde mitbringen
- wir würden mitbringen
- ihr würdet mitbringen
- sie würden mitbringen
Conditionalis I
- ik zou bijeenbrengen
- jij zou bijeenbrengen
- hij/zij/het zou bijeenbrengen
- wij zouden bijeenbrengen
- jullie zouden bijeenbrengen
- zij zouden bijeenbrengen
Futur II Konjunktiv II
- ich würde mitgebracht haben
- du würdest mitgebracht haben
- er/sie/es würde mitgebracht haben
- wir würden mitgebracht haben
- ihr würdet mitgebracht haben
- sie würden mitgebracht haben
Conditionalis II
- ik zou hebben bijeengebracht
- jij zou hebben bijeengebracht
- hij/zij/het zou hebben bijeengebracht
- wij zouden hebben bijeengebracht
- jullie zouden hebben bijeengebracht
- zij zouden hebben bijeengebracht
Imperativ
- du bring(e) mit
- ihr bringt mit
Imperatief
- jij breng bijeen
- jullie brengt bijeen