Vervoeging van modellieren
Onbepaalde wijs (infinitief): modellieren
Duits
Nederlands
Präsens Indikativ
- ich modelliere
- du modellierst
- er/sie/es modelliert
- wir modellieren
- ihr modelliert
- sie modellieren
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik modelleer
- jij modelleert
- hij/zij/het modelleert
- wij modelleren
- jullie modelleren
- zij modelleren
Präteritum Indikativ
- ich modellierte
- du modelliertest
- er/sie/es modellierte
- wir modellierten
- ihr modelliertet
- sie modellierten
Onvoltooid verleden tijd
- ik modelleerde
- jij modelleerde
- hij/zij/het modelleerde
- wij modelleerden
- jullie modelleerden
- zij modelleerden
Perfekt Indikativ
- ich habe modelliert
- du hast modelliert
- er/sie/es hat modelliert
- wir haben modelliert
- ihr habt modelliert
- sie haben modelliert
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gemodelleerd
- jij hebt gemodelleerd
- hij/zij/het heeft gemodelleerd
- wij hebben gemodelleerd
- jullie hebben gemodelleerd
- zij hebben gemodelleerd
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte modelliert
- du hattest modelliert
- er/sie/es hatte modelliert
- wir hatten modelliert
- ihr hattet modelliert
- sie hatten modelliert
Voltooid verleden tijd
- ik had gemodelleerd
- jij had gemodelleerd
- hij/zij/het had gemodelleerd
- wij hadden gemodelleerd
- jullie hadden gemodelleerd
- zij hadden gemodelleerd
Futur I Indikativ
- ich werde modellieren
- du wirst modellieren
- er/sie/es wird modellieren
- wir werden modellieren
- ihr werdet modellieren
- sie werden modellieren
Toekomende tijd I
- ik zal modelleren
- jij zult modelleren
- hij/zij/het zal modelleren
- wij zullen modelleren
- jullie zullen modelleren
- zij zullen modelleren
Futur II Indikativ
- ich werde modelliert haben
- du wirst modelliert haben
- er/sie/es wird modelliert haben
- wir werden modelliert haben
- ihr werdet modelliert haben
- sie werden modelliert haben
Toekomende tijd II
- ik zal gemodelleerd hebben
- jij zult gemodelleerd hebben
- hij/zij/het zal gemodelleerd hebben
- wij zullen gemodelleerd hebben
- jullie zullen gemodelleerd hebben
- zij zullen gemodelleerd hebben
Futur I Konjunktiv II
- ich würde modellieren
- du würdest modellieren
- er/sie/es würde modellieren
- wir würden modellieren
- ihr würdet modellieren
- sie würden modellieren
Conditionalis I
- ik zou modelleren
- jij zou modelleren
- hij/zij/het zou modelleren
- wij zouden modelleren
- jullie zouden modelleren
- zij zouden modelleren
Futur II Konjunktiv II
- ich würde modelliert haben
- du würdest modelliert haben
- er/sie/es würde modelliert haben
- wir würden modelliert haben
- ihr würdet modelliert haben
- sie würden modelliert haben
Conditionalis II
- ik zou hebben gemodelleerd
- jij zou hebben gemodelleerd
- hij/zij/het zou hebben gemodelleerd
- wij zouden hebben gemodelleerd
- jullie zouden hebben gemodelleerd
- zij zouden hebben gemodelleerd
Imperativ
- du modelliere
- ihr modelliert
Imperatief
- jij modelleer
- jullie modelleert