Vervoeging van narkotisieren
Onbepaalde wijs (infinitief): narkotisieren
Duits
Nederlands
Präsens Indikativ
- ich narkotisiere
- du narkotisierst
- er/sie/es narkotisiert
- wir narkotisieren
- ihr narkotisiert
- sie narkotisieren
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik bedwelm
- jij bedwelmt
- hij/zij/het bedwelmt
- wij bedwelmen
- jullie bedwelmen
- zij bedwelmen
Präteritum Indikativ
- ich narkotisierte
- du narkotisiertest
- er/sie/es narkotisierte
- wir narkotisierten
- ihr narkotisiertet
- sie narkotisierten
Onvoltooid verleden tijd
- ik bedwelmde
- jij bedwelmde
- hij/zij/het bedwelmde
- wij bedwelmden
- jullie bedwelmden
- zij bedwelmden
Perfekt Indikativ
- ich habe narkotisiert
- du hast narkotisiert
- er/sie/es hat narkotisiert
- wir haben narkotisiert
- ihr habt narkotisiert
- sie haben narkotisiert
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb bedwelmd
- jij hebt bedwelmd
- hij/zij/het heeft bedwelmd
- wij hebben bedwelmd
- jullie hebben bedwelmd
- zij hebben bedwelmd
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte narkotisiert
- du hattest narkotisiert
- er/sie/es hatte narkotisiert
- wir hatten narkotisiert
- ihr hattet narkotisiert
- sie hatten narkotisiert
Voltooid verleden tijd
- ik had bedwelmd
- jij had bedwelmd
- hij/zij/het had bedwelmd
- wij hadden bedwelmd
- jullie hadden bedwelmd
- zij hadden bedwelmd
Futur I Indikativ
- ich werde narkotisieren
- du wirst narkotisieren
- er/sie/es wird narkotisieren
- wir werden narkotisieren
- ihr werdet narkotisieren
- sie werden narkotisieren
Toekomende tijd I
- ik zal bedwelmen
- jij zult bedwelmen
- hij/zij/het zal bedwelmen
- wij zullen bedwelmen
- jullie zullen bedwelmen
- zij zullen bedwelmen
Futur II Indikativ
- ich werde narkotisiert haben
- du wirst narkotisiert haben
- er/sie/es wird narkotisiert haben
- wir werden narkotisiert haben
- ihr werdet narkotisiert haben
- sie werden narkotisiert haben
Toekomende tijd II
- ik zal bedwelmd hebben
- jij zult bedwelmd hebben
- hij/zij/het zal bedwelmd hebben
- wij zullen bedwelmd hebben
- jullie zullen bedwelmd hebben
- zij zullen bedwelmd hebben
Futur I Konjunktiv II
- ich würde narkotisieren
- du würdest narkotisieren
- er/sie/es würde narkotisieren
- wir würden narkotisieren
- ihr würdet narkotisieren
- sie würden narkotisieren
Conditionalis I
- ik zou bedwelmen
- jij zou bedwelmen
- hij/zij/het zou bedwelmen
- wij zouden bedwelmen
- jullie zouden bedwelmen
- zij zouden bedwelmen
Futur II Konjunktiv II
- ich würde narkotisiert haben
- du würdest narkotisiert haben
- er/sie/es würde narkotisiert haben
- wir würden narkotisiert haben
- ihr würdet narkotisiert haben
- sie würden narkotisiert haben
Conditionalis II
- ik zou hebben bedwelmd
- jij zou hebben bedwelmd
- hij/zij/het zou hebben bedwelmd
- wij zouden hebben bedwelmd
- jullie zouden hebben bedwelmd
- zij zouden hebben bedwelmd
Imperativ
- du narkotisiere
- ihr narkotisiert
Imperatief
- jij bedwelm
- jullie bedwelmt