Vervoeging van pausieren

Vertaling: pauzeren

Duits

Nederlands

Präsens Indikativ

  • ich pausiere
  • du pausierst
  • er/sie/es pausiert
  • wir pausieren
  • ihr pausiert
  • sie pausieren

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik pauzeer
  • jij pauzeert
  • hij/zij/het pauzeert
  • wij pauzeren
  • jullie pauzeren
  • zij pauzeren

Präteritum Indikativ

  • ich pausierte
  • du pausiertest
  • er/sie/es pausierte
  • wir pausierten
  • ihr pausiertet
  • sie pausierten

Onvoltooid verleden tijd

  • ik pauzeerde
  • jij pauzeerde
  • hij/zij/het pauzeerde
  • wij pauzeerden
  • jullie pauzeerden
  • zij pauzeerden

Perfekt Indikativ

  • ich habe pausiert
  • du hast pausiert
  • er/sie/es hat pausiert
  • wir haben pausiert
  • ihr habt pausiert
  • sie haben pausiert

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gepauzeerd
  • jij hebt gepauzeerd
  • hij/zij/het heeft gepauzeerd
  • wij hebben gepauzeerd
  • jullie hebben gepauzeerd
  • zij hebben gepauzeerd

Plusquamperfekt Indikativ

  • ich hatte pausiert
  • du hattest pausiert
  • er/sie/es hatte pausiert
  • wir hatten pausiert
  • ihr hattet pausiert
  • sie hatten pausiert

Voltooid verleden tijd

  • ik had gepauzeerd
  • jij had gepauzeerd
  • hij/zij/het had gepauzeerd
  • wij hadden gepauzeerd
  • jullie hadden gepauzeerd
  • zij hadden gepauzeerd

Futur I Indikativ

  • ich werde pausieren
  • du wirst pausieren
  • er/sie/es wird pausieren
  • wir werden pausieren
  • ihr werdet pausieren
  • sie werden pausieren

Toekomende tijd I

  • ik zal pauzeren
  • jij zult pauzeren
  • hij/zij/het zal pauzeren
  • wij zullen pauzeren
  • jullie zullen pauzeren
  • zij zullen pauzeren

Futur II Indikativ

  • ich werde pausiert haben
  • du wirst pausiert haben
  • er/sie/es wird pausiert haben
  • wir werden pausiert haben
  • ihr werdet pausiert haben
  • sie werden pausiert haben

Toekomende tijd II

  • ik zal gepauzeerd hebben
  • jij zult gepauzeerd hebben
  • hij/zij/het zal gepauzeerd hebben
  • wij zullen gepauzeerd hebben
  • jullie zullen gepauzeerd hebben
  • zij zullen gepauzeerd hebben

Futur I Konjunktiv II

  • ich würde pausieren
  • du würdest pausieren
  • er/sie/es würde pausieren
  • wir würden pausieren
  • ihr würdet pausieren
  • sie würden pausieren

Conditionalis I

  • ik zou pauzeren
  • jij zou pauzeren
  • hij/zij/het zou pauzeren
  • wij zouden pauzeren
  • jullie zouden pauzeren
  • zij zouden pauzeren

Futur II Konjunktiv II

  • ich würde pausiert haben
  • du würdest pausiert haben
  • er/sie/es würde pausiert haben
  • wir würden pausiert haben
  • ihr würdet pausiert haben
  • sie würden pausiert haben

Conditionalis II

  • ik zou hebben gepauzeerd
  • jij zou hebben gepauzeerd
  • hij/zij/het zou hebben gepauzeerd
  • wij zouden hebben gepauzeerd
  • jullie zouden hebben gepauzeerd
  • zij zouden hebben gepauzeerd

Imperativ

  • du pausiere
  • ihr pausiert

Imperatief

  • jij pauzeer
  • jullie pauzeert