Vervoeging van pfänden
Onbepaalde wijs (infinitief): pfänden
Duits
Nederlands
Präsens Indikativ
- ich pfände
- du pfändest
- er/sie/es pfändet
- wir pfänden
- ihr pfändet
- sie pfänden
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik executeer
- jij executeert
- hij/zij/het executeert
- wij executeren
- jullie executeren
- zij executeren
Präteritum Indikativ
- ich pfändete
- du pfändetest
- er/sie/es pfändete
- wir pfändeten
- ihr pfändetet
- sie pfändeten
Onvoltooid verleden tijd
- ik executeerde
- jij executeerde
- hij/zij/het executeerde
- wij executeerden
- jullie executeerden
- zij executeerden
Perfekt Indikativ
- ich habe gepfändet
- du hast gepfändet
- er/sie/es hat gepfändet
- wir haben gepfändet
- ihr habt gepfändet
- sie haben gepfändet
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geëxecuteerd
- jij hebt geëxecuteerd
- hij/zij/het heeft geëxecuteerd
- wij hebben geëxecuteerd
- jullie hebben geëxecuteerd
- zij hebben geëxecuteerd
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte gepfändet
- du hattest gepfändet
- er/sie/es hatte gepfändet
- wir hatten gepfändet
- ihr hattet gepfändet
- sie hatten gepfändet
Voltooid verleden tijd
- ik had geëxecuteerd
- jij had geëxecuteerd
- hij/zij/het had geëxecuteerd
- wij hadden geëxecuteerd
- jullie hadden geëxecuteerd
- zij hadden geëxecuteerd
Futur I Indikativ
- ich werde pfänden
- du wirst pfänden
- er/sie/es wird pfänden
- wir werden pfänden
- ihr werdet pfänden
- sie werden pfänden
Toekomende tijd I
- ik zal executeren
- jij zult executeren
- hij/zij/het zal executeren
- wij zullen executeren
- jullie zullen executeren
- zij zullen executeren
Futur II Indikativ
- ich werde gepfändet haben
- du wirst gepfändet haben
- er/sie/es wird gepfändet haben
- wir werden gepfändet haben
- ihr werdet gepfändet haben
- sie werden gepfändet haben
Toekomende tijd II
- ik zal geëxecuteerd hebben
- jij zult geëxecuteerd hebben
- hij/zij/het zal geëxecuteerd hebben
- wij zullen geëxecuteerd hebben
- jullie zullen geëxecuteerd hebben
- zij zullen geëxecuteerd hebben
Futur I Konjunktiv II
- ich würde pfänden
- du würdest pfänden
- er/sie/es würde pfänden
- wir würden pfänden
- ihr würdet pfänden
- sie würden pfänden
Conditionalis I
- ik zou executeren
- jij zou executeren
- hij/zij/het zou executeren
- wij zouden executeren
- jullie zouden executeren
- zij zouden executeren
Futur II Konjunktiv II
- ich würde gepfändet haben
- du würdest gepfändet haben
- er/sie/es würde gepfändet haben
- wir würden gepfändet haben
- ihr würdet gepfändet haben
- sie würden gepfändet haben
Conditionalis II
- ik zou hebben geëxecuteerd
- jij zou hebben geëxecuteerd
- hij/zij/het zou hebben geëxecuteerd
- wij zouden hebben geëxecuteerd
- jullie zouden hebben geëxecuteerd
- zij zouden hebben geëxecuteerd
Imperativ
- du pfände
- ihr pfändet
Imperatief
- jij executeer
- jullie executeert