Vervoeging van polstern
Onbepaalde wijs (infinitief): polstern
Duits
Nederlands
Präsens Indikativ
- ich polst(e)re
- du polsterst
- er/sie/es polstert
- wir polstern
- ihr polstert
- sie polstern
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik vul
- jij vult
- hij/zij/het vult
- wij vullen
- jullie vullen
- zij vullen
Präteritum Indikativ
- ich polsterte
- du polstertest
- er/sie/es polsterte
- wir polsterten
- ihr polstertet
- sie polsterten
Onvoltooid verleden tijd
- ik vulde
- jij vulde
- hij/zij/het vulde
- wij vulden
- jullie vulden
- zij vulden
Perfekt Indikativ
- ich habe gepolstert
- du hast gepolstert
- er/sie/es hat gepolstert
- wir haben gepolstert
- ihr habt gepolstert
- sie haben gepolstert
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gevuld
- jij hebt gevuld
- hij/zij/het heeft gevuld
- wij hebben gevuld
- jullie hebben gevuld
- zij hebben gevuld
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte gepolstert
- du hattest gepolstert
- er/sie/es hatte gepolstert
- wir hatten gepolstert
- ihr hattet gepolstert
- sie hatten gepolstert
Voltooid verleden tijd
- ik had gevuld
- jij had gevuld
- hij/zij/het had gevuld
- wij hadden gevuld
- jullie hadden gevuld
- zij hadden gevuld
Futur I Indikativ
- ich werde polstern
- du wirst polstern
- er/sie/es wird polstern
- wir werden polstern
- ihr werdet polstern
- sie werden polstern
Toekomende tijd I
- ik zal vullen
- jij zult vullen
- hij/zij/het zal vullen
- wij zullen vullen
- jullie zullen vullen
- zij zullen vullen
Futur II Indikativ
- ich werde gepolstert haben
- du wirst gepolstert haben
- er/sie/es wird gepolstert haben
- wir werden gepolstert haben
- ihr werdet gepolstert haben
- sie werden gepolstert haben
Toekomende tijd II
- ik zal gevuld hebben
- jij zult gevuld hebben
- hij/zij/het zal gevuld hebben
- wij zullen gevuld hebben
- jullie zullen gevuld hebben
- zij zullen gevuld hebben
Futur I Konjunktiv II
- ich würde polstern
- du würdest polstern
- er/sie/es würde polstern
- wir würden polstern
- ihr würdet polstern
- sie würden polstern
Conditionalis I
- ik zou vullen
- jij zou vullen
- hij/zij/het zou vullen
- wij zouden vullen
- jullie zouden vullen
- zij zouden vullen
Futur II Konjunktiv II
- ich würde gepolstert haben
- du würdest gepolstert haben
- er/sie/es würde gepolstert haben
- wir würden gepolstert haben
- ihr würdet gepolstert haben
- sie würden gepolstert haben
Conditionalis II
- ik zou hebben gevuld
- jij zou hebben gevuld
- hij/zij/het zou hebben gevuld
- wij zouden hebben gevuld
- jullie zouden hebben gevuld
- zij zouden hebben gevuld
Imperativ
- du polst(e)re
- ihr polstert
Imperatief
- jij vul
- jullie vult