Vervoeging van resultieren
Onbepaalde wijs (infinitief): resultieren
Duits
Nederlands
Präsens Indikativ
- er/sie/es resultiert
- sie resultieren
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het resulteert
- zij resulteren
Präteritum Indikativ
- er/sie/es resultierte
- sie resultierten
Onvoltooid verleden tijd
- hij/zij/het resulteerde
- zij resulteerden
Perfekt Indikativ
- er/sie/es hat resultiert
- sie haben resultiert
Voltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het heeft geresulteerd
- zij hebben geresulteerd
Plusquamperfekt Indikativ
- er/sie/es hatte resultiert
- sie hatten resultiert
Voltooid verleden tijd
- hij/zij/het had geresulteerd
- zij hadden geresulteerd
Futur I Indikativ
- er/sie/es wird resultieren
- sie werden resultieren
Toekomende tijd I
- hij/zij/het zal resulteren
- zij zult resulteren
Futur II Indikativ
- er/sie/es wird resultiert haben
- sie werden resultiert haben
Toekomende tijd II
- hij/zij/het zal geresulteerd hebben
- zij zult geresulteerd hebben
Futur I Konjunktiv II
- er/sie/es würde resultieren
- sie würden resultieren
Conditionalis I
- hij/zij/het zal resulteren
- zij zullen resulteren
Futur II Konjunktiv II
- er/sie/es würde resultiert haben
- sie würden resultiert haben
Conditionalis II
- hij/zij/het zal hebben geresulteerd
- zij zullen hebben geresulteerd