Vervoeging van schelten
Onbepaalde wijs (infinitief): schelten
Duits
Nederlands
Präsens Indikativ
- ich schelte
- du schiltst
- er/sie/es schilt
- wir schelten
- ihr scheltet
- sie schelten
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik affronteer
- jij affronteert
- hij/zij/het affronteert
- wij affronteren
- jullie affronteren
- zij affronteren
Präteritum Indikativ
- ich schalt
- du schaltest
- er/sie/es schalt
- wir schalten
- ihr schaltet
- sie schalten
Onvoltooid verleden tijd
- ik affronteerde
- jij affronteerde
- hij/zij/het affronteerde
- wij affronteerden
- jullie affronteerden
- zij affronteerden
Perfekt Indikativ
- ich habe gescholten
- du hast gescholten
- er/sie/es hat gescholten
- wir haben gescholten
- ihr habt gescholten
- sie haben gescholten
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geaffronteerd
- jij hebt geaffronteerd
- hij/zij/het heeft geaffronteerd
- wij hebben geaffronteerd
- jullie hebben geaffronteerd
- zij hebben geaffronteerd
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte gescholten
- du hattest gescholten
- er/sie/es hatte gescholten
- wir hatten gescholten
- ihr hattet gescholten
- sie hatten gescholten
Voltooid verleden tijd
- ik had geaffronteerd
- jij had geaffronteerd
- hij/zij/het had geaffronteerd
- wij hadden geaffronteerd
- jullie hadden geaffronteerd
- zij hadden geaffronteerd
Futur I Indikativ
- ich werde schelten
- du wirst schelten
- er/sie/es wird schelten
- wir werden schelten
- ihr werdet schelten
- sie werden schelten
Toekomende tijd I
- ik zal affronteren
- jij zult affronteren
- hij/zij/het zal affronteren
- wij zullen affronteren
- jullie zullen affronteren
- zij zullen affronteren
Futur II Indikativ
- ich werde gescholten haben
- du wirst gescholten haben
- er/sie/es wird gescholten haben
- wir werden gescholten haben
- ihr werdet gescholten haben
- sie werden gescholten haben
Toekomende tijd II
- ik zal geaffronteerd hebben
- jij zult geaffronteerd hebben
- hij/zij/het zal geaffronteerd hebben
- wij zullen geaffronteerd hebben
- jullie zullen geaffronteerd hebben
- zij zullen geaffronteerd hebben
Futur I Konjunktiv II
- ich würde schelten
- du würdest schelten
- er/sie/es würde schelten
- wir würden schelten
- ihr würdet schelten
- sie würden schelten
Conditionalis I
- ik zou affronteren
- jij zou affronteren
- hij/zij/het zou affronteren
- wij zouden affronteren
- jullie zouden affronteren
- zij zouden affronteren
Futur II Konjunktiv II
- ich würde gescholten haben
- du würdest gescholten haben
- er/sie/es würde gescholten haben
- wir würden gescholten haben
- ihr würdet gescholten haben
- sie würden gescholten haben
Conditionalis II
- ik zou hebben geaffronteerd
- jij zou hebben geaffronteerd
- hij/zij/het zou hebben geaffronteerd
- wij zouden hebben geaffronteerd
- jullie zouden hebben geaffronteerd
- zij zouden hebben geaffronteerd
Imperativ
- du schilt
- ihr scheltet
Imperatief
- jij affronteer
- jullie affronteert