Vervoeging van schicken
Onbepaalde wijs (infinitief): schicken
Duits
Nederlands
Präsens Indikativ
- ich schicke
- du schickst
- er/sie/es schickt
- wir schicken
- ihr schickt
- sie schicken
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik verzend
- jij verzendt
- hij/zij/het verzendt
- wij verzenden
- jullie verzenden
- zij verzenden
Präteritum Indikativ
- ich schickte
- du schicktest
- er/sie/es schickte
- wir schickten
- ihr schicktet
- sie schickten
Onvoltooid verleden tijd
- ik verzond
- jij verzond
- hij/zij/het verzond
- wij verzonden
- jullie verzonden
- zij verzonden
Perfekt Indikativ
- ich habe geschickt
- du hast geschickt
- er/sie/es hat geschickt
- wir haben geschickt
- ihr habt geschickt
- sie haben geschickt
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb verzonden
- jij hebt verzonden
- hij/zij/het heeft verzonden
- wij hebben verzonden
- jullie hebben verzonden
- zij hebben verzonden
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte geschickt
- du hattest geschickt
- er/sie/es hatte geschickt
- wir hatten geschickt
- ihr hattet geschickt
- sie hatten geschickt
Voltooid verleden tijd
- ik had verzonden
- jij had verzonden
- hij/zij/het had verzonden
- wij hadden verzonden
- jullie hadden verzonden
- zij hadden verzonden
Futur I Indikativ
- ich werde schicken
- du wirst schicken
- er/sie/es wird schicken
- wir werden schicken
- ihr werdet schicken
- sie werden schicken
Toekomende tijd I
- ik zal verzenden
- jij zult verzenden
- hij/zij/het zal verzenden
- wij zullen verzenden
- jullie zullen verzenden
- zij zullen verzenden
Futur II Indikativ
- ich werde geschickt haben
- du wirst geschickt haben
- er/sie/es wird geschickt haben
- wir werden geschickt haben
- ihr werdet geschickt haben
- sie werden geschickt haben
Toekomende tijd II
- ik zal verzonden hebben
- jij zult verzonden hebben
- hij/zij/het zal verzonden hebben
- wij zullen verzonden hebben
- jullie zullen verzonden hebben
- zij zullen verzonden hebben
Futur I Konjunktiv II
- ich würde schicken
- du würdest schicken
- er/sie/es würde schicken
- wir würden schicken
- ihr würdet schicken
- sie würden schicken
Conditionalis I
- ik zou verzenden
- jij zou verzenden
- hij/zij/het zou verzenden
- wij zouden verzenden
- jullie zouden verzenden
- zij zouden verzenden
Futur II Konjunktiv II
- ich würde geschickt haben
- du würdest geschickt haben
- er/sie/es würde geschickt haben
- wir würden geschickt haben
- ihr würdet geschickt haben
- sie würden geschickt haben
Conditionalis II
- ik zou hebben verzonden
- jij zou hebben verzonden
- hij/zij/het zou hebben verzonden
- wij zouden hebben verzonden
- jullie zouden hebben verzonden
- zij zouden hebben verzonden
Imperativ
- du schick(e)
- ihr schickt
Imperatief
- jij verzend
- jullie verzendt