Vervoeging van schwimmen
Onbepaalde wijs (infinitief): schwimmen
Duits
Nederlands
Präsens Indikativ
- ich schwimme
- du schwimmst
- er/sie/es schwimmt
- wir schwimmen
- ihr schwimmt
- sie schwimmen
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik drijf
- jij drijft
- hij/zij/het drijft
- wij drijven
- jullie drijven
- zij drijven
Präteritum Indikativ
- ich schwamm
- du schwammst
- er/sie/es schwamm
- wir schwammen
- ihr schwammt
- sie schwammen
Onvoltooid verleden tijd
- ik dreef
- jij dreef
- hij/zij/het dreef
- wij dreven
- jullie dreven
- zij dreven
Perfekt Indikativ
- ich habe geschwommen
- du hast geschwommen
- er/sie/es hat geschwommen
- wir haben geschwommen
- ihr habt geschwommen
- sie haben geschwommen
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gedreven
- jij hebt gedreven
- hij/zij/het heeft gedreven
- wij hebben gedreven
- jullie hebben gedreven
- zij hebben gedreven
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte geschwommen
- du hattest geschwommen
- er/sie/es hatte geschwommen
- wir hatten geschwommen
- ihr hattet geschwommen
- sie hatten geschwommen
Voltooid verleden tijd
- ik had gedreven
- jij had gedreven
- hij/zij/het had gedreven
- wij hadden gedreven
- jullie hadden gedreven
- zij hadden gedreven
Futur I Indikativ
- ich werde schwimmen
- du wirst schwimmen
- er/sie/es wird schwimmen
- wir werden schwimmen
- ihr werdet schwimmen
- sie werden schwimmen
Toekomende tijd I
- ik zal drijven
- jij zult drijven
- hij/zij/het zal drijven
- wij zullen drijven
- jullie zullen drijven
- zij zullen drijven
Futur II Indikativ
- ich werde geschwommen haben
- du wirst geschwommen haben
- er/sie/es wird geschwommen haben
- wir werden geschwommen haben
- ihr werdet geschwommen haben
- sie werden geschwommen haben
Toekomende tijd II
- ik zal gedreven hebben
- jij zult gedreven hebben
- hij/zij/het zal gedreven hebben
- wij zullen gedreven hebben
- jullie zullen gedreven hebben
- zij zullen gedreven hebben
Futur I Konjunktiv II
- ich würde schwimmen
- du würdest schwimmen
- er/sie/es würde schwimmen
- wir würden schwimmen
- ihr würdet schwimmen
- sie würden schwimmen
Conditionalis I
- ik zou drijven
- jij zou drijven
- hij/zij/het zou drijven
- wij zouden drijven
- jullie zouden drijven
- zij zouden drijven
Futur II Konjunktiv II
- ich würde geschwommen haben
- du würdest geschwommen haben
- er/sie/es würde geschwommen haben
- wir würden geschwommen haben
- ihr würdet geschwommen haben
- sie würden geschwommen haben
Conditionalis II
- ik zou hebben gedreven
- jij zou hebben gedreven
- hij/zij/het zou hebben gedreven
- wij zouden hebben gedreven
- jullie zouden hebben gedreven
- zij zouden hebben gedreven
Imperativ
- du schwimm(e)
- ihr schwimmt
Imperatief
- jij drijf
- jullie drijft