Vervoeging van tapezieren
Onbepaalde wijs (infinitief): tapezieren
Duits
Nederlands
Präsens Indikativ
- ich tapeziere
- du tapezierst
- er/sie/es tapeziert
- wir tapezieren
- ihr tapeziert
- sie tapezieren
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik behang
- jij behangt
- hij/zij/het behangt
- wij behangen
- jullie behangen
- zij behangen
Präteritum Indikativ
- ich tapezierte
- du tapeziertest
- er/sie/es tapezierte
- wir tapezierten
- ihr tapeziertet
- sie tapezierten
Onvoltooid verleden tijd
- ik behing
- jij behing
- hij/zij/het behing
- wij behingen
- jullie behingen
- zij behingen
Perfekt Indikativ
- ich habe tapeziert
- du hast tapeziert
- er/sie/es hat tapeziert
- wir haben tapeziert
- ihr habt tapeziert
- sie haben tapeziert
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb behangen
- jij hebt behangen
- hij/zij/het heeft behangen
- wij hebben behangen
- jullie hebben behangen
- zij hebben behangen
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte tapeziert
- du hattest tapeziert
- er/sie/es hatte tapeziert
- wir hatten tapeziert
- ihr hattet tapeziert
- sie hatten tapeziert
Voltooid verleden tijd
- ik had behangen
- jij had behangen
- hij/zij/het had behangen
- wij hadden behangen
- jullie hadden behangen
- zij hadden behangen
Futur I Indikativ
- ich werde tapezieren
- du wirst tapezieren
- er/sie/es wird tapezieren
- wir werden tapezieren
- ihr werdet tapezieren
- sie werden tapezieren
Toekomende tijd I
- ik zal behangen
- jij zult behangen
- hij/zij/het zal behangen
- wij zullen behangen
- jullie zullen behangen
- zij zullen behangen
Futur II Indikativ
- ich werde tapeziert haben
- du wirst tapeziert haben
- er/sie/es wird tapeziert haben
- wir werden tapeziert haben
- ihr werdet tapeziert haben
- sie werden tapeziert haben
Toekomende tijd II
- ik zal behangen hebben
- jij zult behangen hebben
- hij/zij/het zal behangen hebben
- wij zullen behangen hebben
- jullie zullen behangen hebben
- zij zullen behangen hebben
Futur I Konjunktiv II
- ich würde tapezieren
- du würdest tapezieren
- er/sie/es würde tapezieren
- wir würden tapezieren
- ihr würdet tapezieren
- sie würden tapezieren
Conditionalis I
- ik zou behangen
- jij zou behangen
- hij/zij/het zou behangen
- wij zouden behangen
- jullie zouden behangen
- zij zouden behangen
Futur II Konjunktiv II
- ich würde tapeziert haben
- du würdest tapeziert haben
- er/sie/es würde tapeziert haben
- wir würden tapeziert haben
- ihr würdet tapeziert haben
- sie würden tapeziert haben
Conditionalis II
- ik zou hebben behangen
- jij zou hebben behangen
- hij/zij/het zou hebben behangen
- wij zouden hebben behangen
- jullie zouden hebben behangen
- zij zouden hebben behangen
Imperativ
- du tapeziere
- ihr tapeziert
Imperatief
- jij behang
- jullie behangt