Vervoeging van titulieren
Onbepaalde wijs (infinitief): titulieren
Duits
Nederlands
Präsens Indikativ
- ich tituliere
- du titulierst
- er/sie/es tituliert
- wir titulieren
- ihr tituliert
- sie titulieren
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik titel
- jij titelt
- hij/zij/het titelt
- wij titelen
- jullie titelen
- zij titelen
Präteritum Indikativ
- ich titulierte
- du tituliertest
- er/sie/es titulierte
- wir titulierten
- ihr tituliertet
- sie titulierten
Onvoltooid verleden tijd
- ik titelde
- jij titelde
- hij/zij/het titelde
- wij titelden
- jullie titelden
- zij titelden
Perfekt Indikativ
- ich habe tituliert
- du hast tituliert
- er/sie/es hat tituliert
- wir haben tituliert
- ihr habt tituliert
- sie haben tituliert
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb getiteld
- jij hebt getiteld
- hij/zij/het heeft getiteld
- wij hebben getiteld
- jullie hebben getiteld
- zij hebben getiteld
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte tituliert
- du hattest tituliert
- er/sie/es hatte tituliert
- wir hatten tituliert
- ihr hattet tituliert
- sie hatten tituliert
Voltooid verleden tijd
- ik had getiteld
- jij had getiteld
- hij/zij/het had getiteld
- wij hadden getiteld
- jullie hadden getiteld
- zij hadden getiteld
Futur I Indikativ
- ich werde titulieren
- du wirst titulieren
- er/sie/es wird titulieren
- wir werden titulieren
- ihr werdet titulieren
- sie werden titulieren
Toekomende tijd I
- ik zal titelen
- jij zult titelen
- hij/zij/het zal titelen
- wij zullen titelen
- jullie zullen titelen
- zij zullen titelen
Futur II Indikativ
- ich werde tituliert haben
- du wirst tituliert haben
- er/sie/es wird tituliert haben
- wir werden tituliert haben
- ihr werdet tituliert haben
- sie werden tituliert haben
Toekomende tijd II
- ik zal getiteld hebben
- jij zult getiteld hebben
- hij/zij/het zal getiteld hebben
- wij zullen getiteld hebben
- jullie zullen getiteld hebben
- zij zullen getiteld hebben
Futur I Konjunktiv II
- ich würde titulieren
- du würdest titulieren
- er/sie/es würde titulieren
- wir würden titulieren
- ihr würdet titulieren
- sie würden titulieren
Conditionalis I
- ik zou titelen
- jij zou titelen
- hij/zij/het zou titelen
- wij zouden titelen
- jullie zouden titelen
- zij zouden titelen
Futur II Konjunktiv II
- ich würde tituliert haben
- du würdest tituliert haben
- er/sie/es würde tituliert haben
- wir würden tituliert haben
- ihr würdet tituliert haben
- sie würden tituliert haben
Conditionalis II
- ik zou hebben getiteld
- jij zou hebben getiteld
- hij/zij/het zou hebben getiteld
- wij zouden hebben getiteld
- jullie zouden hebben getiteld
- zij zouden hebben getiteld
Imperativ
- du tituliere
- ihr tituliert
Imperatief
- jij titel
- jullie titelt