Vervoeging van verabscheuen
Onbepaalde wijs (infinitief): verabscheuen
Duits
Nederlands
Präsens Indikativ
- ich verabscheue
- du verabscheust
- er/sie/es verabscheut
- wir verabscheuen
- ihr verabscheut
- sie verabscheuen
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik verafschuw
- jij verafschuwt
- hij/zij/het verafschuwt
- wij verafschuwen
- jullie verafschuwen
- zij verafschuwen
Präteritum Indikativ
- ich verabscheute
- du verabscheutest
- er/sie/es verabscheute
- wir verabscheuten
- ihr verabscheutet
- sie verabscheuten
Onvoltooid verleden tijd
- ik verafschuwde
- jij verafschuwde
- hij/zij/het verafschuwde
- wij verafschuwden
- jullie verafschuwden
- zij verafschuwden
Perfekt Indikativ
- ich habe verabscheut
- du hast verabscheut
- er/sie/es hat verabscheut
- wir haben verabscheut
- ihr habt verabscheut
- sie haben verabscheut
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb verafschuwd
- jij hebt verafschuwd
- hij/zij/het heeft verafschuwd
- wij hebben verafschuwd
- jullie hebben verafschuwd
- zij hebben verafschuwd
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte verabscheut
- du hattest verabscheut
- er/sie/es hatte verabscheut
- wir hatten verabscheut
- ihr hattet verabscheut
- sie hatten verabscheut
Voltooid verleden tijd
- ik had verafschuwd
- jij had verafschuwd
- hij/zij/het had verafschuwd
- wij hadden verafschuwd
- jullie hadden verafschuwd
- zij hadden verafschuwd
Futur I Indikativ
- ich werde verabscheuen
- du wirst verabscheuen
- er/sie/es wird verabscheuen
- wir werden verabscheuen
- ihr werdet verabscheuen
- sie werden verabscheuen
Toekomende tijd I
- ik zal verafschuwen
- jij zult verafschuwen
- hij/zij/het zal verafschuwen
- wij zullen verafschuwen
- jullie zullen verafschuwen
- zij zullen verafschuwen
Futur II Indikativ
- ich werde verabscheut haben
- du wirst verabscheut haben
- er/sie/es wird verabscheut haben
- wir werden verabscheut haben
- ihr werdet verabscheut haben
- sie werden verabscheut haben
Toekomende tijd II
- ik zal verafschuwd hebben
- jij zult verafschuwd hebben
- hij/zij/het zal verafschuwd hebben
- wij zullen verafschuwd hebben
- jullie zullen verafschuwd hebben
- zij zullen verafschuwd hebben
Futur I Konjunktiv II
- ich würde verabscheuen
- du würdest verabscheuen
- er/sie/es würde verabscheuen
- wir würden verabscheuen
- ihr würdet verabscheuen
- sie würden verabscheuen
Conditionalis I
- ik zou verafschuwen
- jij zou verafschuwen
- hij/zij/het zou verafschuwen
- wij zouden verafschuwen
- jullie zouden verafschuwen
- zij zouden verafschuwen
Futur II Konjunktiv II
- ich würde verabscheut haben
- du würdest verabscheut haben
- er/sie/es würde verabscheut haben
- wir würden verabscheut haben
- ihr würdet verabscheut haben
- sie würden verabscheut haben
Conditionalis II
- ik zou hebben verafschuwd
- jij zou hebben verafschuwd
- hij/zij/het zou hebben verafschuwd
- wij zouden hebben verafschuwd
- jullie zouden hebben verafschuwd
- zij zouden hebben verafschuwd
Imperativ
- du verabscheu(e)
- ihr verabscheut
Imperatief
- jij verafschuw
- jullie verafschuwt