Vervoeging van versenken

Duits

Nederlands

Präsens Indikativ

  • ich versenke
  • du versenkst
  • er/sie/es versenkt
  • wir versenken
  • ihr versenkt
  • sie versenken

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik dompel onder
  • jij dompelt onder
  • hij/zij/het dompelt onder
  • wij dompelen onder
  • jullie dompelen onder
  • zij dompelen onder

Präteritum Indikativ

  • ich versenkte
  • du versenktest
  • er/sie/es versenkte
  • wir versenkten
  • ihr versenktet
  • sie versenkten

Onvoltooid verleden tijd

  • ik dompelde onder
  • jij dompelde onder
  • hij/zij/het dompelde onder
  • wij dompelden onder
  • jullie dompelden onder
  • zij dompelden onder

Perfekt Indikativ

  • ich habe versenkt
  • du hast versenkt
  • er/sie/es hat versenkt
  • wir haben versenkt
  • ihr habt versenkt
  • sie haben versenkt

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb ondergedompeld
  • jij hebt ondergedompeld
  • hij/zij/het heeft ondergedompeld
  • wij hebben ondergedompeld
  • jullie hebben ondergedompeld
  • zij hebben ondergedompeld

Plusquamperfekt Indikativ

  • ich hatte versenkt
  • du hattest versenkt
  • er/sie/es hatte versenkt
  • wir hatten versenkt
  • ihr hattet versenkt
  • sie hatten versenkt

Voltooid verleden tijd

  • ik had ondergedompeld
  • jij had ondergedompeld
  • hij/zij/het had ondergedompeld
  • wij hadden ondergedompeld
  • jullie hadden ondergedompeld
  • zij hadden ondergedompeld

Futur I Indikativ

  • ich werde versenken
  • du wirst versenken
  • er/sie/es wird versenken
  • wir werden versenken
  • ihr werdet versenken
  • sie werden versenken

Toekomende tijd I

  • ik zal onderdompelen
  • jij zult onderdompelen
  • hij/zij/het zal onderdompelen
  • wij zullen onderdompelen
  • jullie zullen onderdompelen
  • zij zullen onderdompelen

Futur II Indikativ

  • ich werde versenkt haben
  • du wirst versenkt haben
  • er/sie/es wird versenkt haben
  • wir werden versenkt haben
  • ihr werdet versenkt haben
  • sie werden versenkt haben

Toekomende tijd II

  • ik zal ondergedompeld hebben
  • jij zult ondergedompeld hebben
  • hij/zij/het zal ondergedompeld hebben
  • wij zullen ondergedompeld hebben
  • jullie zullen ondergedompeld hebben
  • zij zullen ondergedompeld hebben

Futur I Konjunktiv II

  • ich würde versenken
  • du würdest versenken
  • er/sie/es würde versenken
  • wir würden versenken
  • ihr würdet versenken
  • sie würden versenken

Conditionalis I

  • ik zou onderdompelen
  • jij zou onderdompelen
  • hij/zij/het zou onderdompelen
  • wij zouden onderdompelen
  • jullie zouden onderdompelen
  • zij zouden onderdompelen

Futur II Konjunktiv II

  • ich würde versenkt haben
  • du würdest versenkt haben
  • er/sie/es würde versenkt haben
  • wir würden versenkt haben
  • ihr würdet versenkt haben
  • sie würden versenkt haben

Conditionalis II

  • ik zou hebben ondergedompeld
  • jij zou hebben ondergedompeld
  • hij/zij/het zou hebben ondergedompeld
  • wij zouden hebben ondergedompeld
  • jullie zouden hebben ondergedompeld
  • zij zouden hebben ondergedompeld

Imperativ

  • du versenk(e)
  • ihr versenkt

Imperatief

  • jij dompel onder
  • jullie dompelt onder