Vervoeging van wegbringen
Onbepaalde wijs (infinitief): wegbringen
Duits
Nederlands
Präsens Indikativ
- ich bringe weg
- du bringst weg
- er/sie/es bringt weg
- wir bringen weg
- ihr bringt weg
- sie bringen weg
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik schaf af
- jij schaft af
- hij/zij/het schaft af
- wij schaffen af
- jullie schaffen af
- zij schaffen af
Präteritum Indikativ
- ich brachte weg
- du brachtest weg
- er/sie/es brachte weg
- wir brachten weg
- ihr brachtet weg
- sie brachten weg
Onvoltooid verleden tijd
- ik schafte af
- jij schafte af
- hij/zij/het schafte af
- wij schaften af
- jullie schaften af
- zij schaften af
Perfekt Indikativ
- ich habe weggebracht
- du hast weggebracht
- er/sie/es hat weggebracht
- wir haben weggebracht
- ihr habt weggebracht
- sie haben weggebracht
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb afgeschaft
- jij hebt afgeschaft
- hij/zij/het heeft afgeschaft
- wij hebben afgeschaft
- jullie hebben afgeschaft
- zij hebben afgeschaft
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte weggebracht
- du hattest weggebracht
- er/sie/es hatte weggebracht
- wir hatten weggebracht
- ihr hattet weggebracht
- sie hatten weggebracht
Voltooid verleden tijd
- ik had afgeschaft
- jij had afgeschaft
- hij/zij/het had afgeschaft
- wij hadden afgeschaft
- jullie hadden afgeschaft
- zij hadden afgeschaft
Futur I Indikativ
- ich werde wegbringen
- du wirst wegbringen
- er/sie/es wird wegbringen
- wir werden wegbringen
- ihr werdet wegbringen
- sie werden wegbringen
Toekomende tijd I
- ik zal afschaffen
- jij zult afschaffen
- hij/zij/het zal afschaffen
- wij zullen afschaffen
- jullie zullen afschaffen
- zij zullen afschaffen
Futur II Indikativ
- ich werde weggebracht haben
- du wirst weggebracht haben
- er/sie/es wird weggebracht haben
- wir werden weggebracht haben
- ihr werdet weggebracht haben
- sie werden weggebracht haben
Toekomende tijd II
- ik zal afgeschaft hebben
- jij zult afgeschaft hebben
- hij/zij/het zal afgeschaft hebben
- wij zullen afgeschaft hebben
- jullie zullen afgeschaft hebben
- zij zullen afgeschaft hebben
Futur I Konjunktiv II
- ich würde wegbringen
- du würdest wegbringen
- er/sie/es würde wegbringen
- wir würden wegbringen
- ihr würdet wegbringen
- sie würden wegbringen
Conditionalis I
- ik zou afschaffen
- jij zou afschaffen
- hij/zij/het zou afschaffen
- wij zouden afschaffen
- jullie zouden afschaffen
- zij zouden afschaffen
Futur II Konjunktiv II
- ich würde weggebracht haben
- du würdest weggebracht haben
- er/sie/es würde weggebracht haben
- wir würden weggebracht haben
- ihr würdet weggebracht haben
- sie würden weggebracht haben
Conditionalis II
- ik zou hebben afgeschaft
- jij zou hebben afgeschaft
- hij/zij/het zou hebben afgeschaft
- wij zouden hebben afgeschaft
- jullie zouden hebben afgeschaft
- zij zouden hebben afgeschaft
Imperativ
- du bring(e) weg
- ihr bringt weg
Imperatief
- jij schaf af
- jullie schaft af