Vervoeging van zähmen
Onbepaalde wijs (infinitief): zähmen
Duits
Nederlands
Präsens Indikativ
- ich zähme
- du zähmst
- er/sie/es zähmt
- wir zähmen
- ihr zähmt
- sie zähmen
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik disciplineer
- jij disciplineert
- hij/zij/het disciplineert
- wij disciplineren
- jullie disciplineren
- zij disciplineren
Präteritum Indikativ
- ich zähmte
- du zähmtest
- er/sie/es zähmte
- wir zähmten
- ihr zähmtet
- sie zähmten
Onvoltooid verleden tijd
- ik disciplineerde
- jij disciplineerde
- hij/zij/het disciplineerde
- wij disciplineerden
- jullie disciplineerden
- zij disciplineerden
Perfekt Indikativ
- ich habe gezähmt
- du hast gezähmt
- er/sie/es hat gezähmt
- wir haben gezähmt
- ihr habt gezähmt
- sie haben gezähmt
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gedisciplineerd
- jij hebt gedisciplineerd
- hij/zij/het heeft gedisciplineerd
- wij hebben gedisciplineerd
- jullie hebben gedisciplineerd
- zij hebben gedisciplineerd
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte gezähmt
- du hattest gezähmt
- er/sie/es hatte gezähmt
- wir hatten gezähmt
- ihr hattet gezähmt
- sie hatten gezähmt
Voltooid verleden tijd
- ik had gedisciplineerd
- jij had gedisciplineerd
- hij/zij/het had gedisciplineerd
- wij hadden gedisciplineerd
- jullie hadden gedisciplineerd
- zij hadden gedisciplineerd
Futur I Indikativ
- ich werde zähmen
- du wirst zähmen
- er/sie/es wird zähmen
- wir werden zähmen
- ihr werdet zähmen
- sie werden zähmen
Toekomende tijd I
- ik zal disciplineren
- jij zult disciplineren
- hij/zij/het zal disciplineren
- wij zullen disciplineren
- jullie zullen disciplineren
- zij zullen disciplineren
Futur II Indikativ
- ich werde gezähmt haben
- du wirst gezähmt haben
- er/sie/es wird gezähmt haben
- wir werden gezähmt haben
- ihr werdet gezähmt haben
- sie werden gezähmt haben
Toekomende tijd II
- ik zal gedisciplineerd hebben
- jij zult gedisciplineerd hebben
- hij/zij/het zal gedisciplineerd hebben
- wij zullen gedisciplineerd hebben
- jullie zullen gedisciplineerd hebben
- zij zullen gedisciplineerd hebben
Futur I Konjunktiv II
- ich würde zähmen
- du würdest zähmen
- er/sie/es würde zähmen
- wir würden zähmen
- ihr würdet zähmen
- sie würden zähmen
Conditionalis I
- ik zou disciplineren
- jij zou disciplineren
- hij/zij/het zou disciplineren
- wij zouden disciplineren
- jullie zouden disciplineren
- zij zouden disciplineren
Futur II Konjunktiv II
- ich würde gezähmt haben
- du würdest gezähmt haben
- er/sie/es würde gezähmt haben
- wir würden gezähmt haben
- ihr würdet gezähmt haben
- sie würden gezähmt haben
Conditionalis II
- ik zou hebben gedisciplineerd
- jij zou hebben gedisciplineerd
- hij/zij/het zou hebben gedisciplineerd
- wij zouden hebben gedisciplineerd
- jullie zouden hebben gedisciplineerd
- zij zouden hebben gedisciplineerd
Imperativ
- du zähm(e)
- ihr zähmt
Imperatief
- jij disciplineer
- jullie disciplineert