Vervoeging van zerlassen
Onbepaalde wijs (infinitief): zerlassen
Duits
Nederlands
Präsens Indikativ
- ich zerlasse
- du zerlässt
- er/sie/es zerlässt
- wir zerlassen
- ihr zerlasst
- sie zerlassen
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik smelt
- jij smelt
- hij/zij/het smelt
- wij smelten
- jullie smelten
- zij smelten
Präteritum Indikativ
- ich zerließ
- du zerließest
- er/sie/es zerließ
- wir zerließen
- ihr zerließt
- sie zerließen
Onvoltooid verleden tijd
- ik smolt
- jij smolt
- hij/zij/het smolt
- wij smolten
- jullie smolten
- zij smolten
Perfekt Indikativ
- ich habe zerlassen
- du hast zerlassen
- er/sie/es hat zerlassen
- wir haben zerlassen
- ihr habt zerlassen
- sie haben zerlassen
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gesmolten
- jij hebt gesmolten
- hij/zij/het heeft gesmolten
- wij hebben gesmolten
- jullie hebben gesmolten
- zij hebben gesmolten
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte zerlassen
- du hattest zerlassen
- er/sie/es hatte zerlassen
- wir hatten zerlassen
- ihr hattet zerlassen
- sie hatten zerlassen
Voltooid verleden tijd
- ik had gesmolten
- jij had gesmolten
- hij/zij/het had gesmolten
- wij hadden gesmolten
- jullie hadden gesmolten
- zij hadden gesmolten
Futur I Indikativ
- ich werde zerlassen
- du wirst zerlassen
- er/sie/es wird zerlassen
- wir werden zerlassen
- ihr werdet zerlassen
- sie werden zerlassen
Toekomende tijd I
- ik zal smelten
- jij zult smelten
- hij/zij/het zal smelten
- wij zullen smelten
- jullie zullen smelten
- zij zullen smelten
Futur II Indikativ
- ich werde zerlassen haben
- du wirst zerlassen haben
- er/sie/es wird zerlassen haben
- wir werden zerlassen haben
- ihr werdet zerlassen haben
- sie werden zerlassen haben
Toekomende tijd II
- ik zal gesmolten hebben
- jij zult gesmolten hebben
- hij/zij/het zal gesmolten hebben
- wij zullen gesmolten hebben
- jullie zullen gesmolten hebben
- zij zullen gesmolten hebben
Futur I Konjunktiv II
- ich würde zerlassen
- du würdest zerlassen
- er/sie/es würde zerlassen
- wir würden zerlassen
- ihr würdet zerlassen
- sie würden zerlassen
Conditionalis I
- ik zou smelten
- jij zou smelten
- hij/zij/het zou smelten
- wij zouden smelten
- jullie zouden smelten
- zij zouden smelten
Futur II Konjunktiv II
- ich würde zerlassen haben
- du würdest zerlassen haben
- er/sie/es würde zerlassen haben
- wir würden zerlassen haben
- ihr würdet zerlassen haben
- sie würden zerlassen haben
Conditionalis II
- ik zou hebben gesmolten
- jij zou hebben gesmolten
- hij/zij/het zou hebben gesmolten
- wij zouden hebben gesmolten
- jullie zouden hebben gesmolten
- zij zouden hebben gesmolten
Imperativ
- du zerlass
- ihr zerlasst
Imperatief
- jij smelt
- jullie smelt