Vervoeging van zuerkennen
Onbepaalde wijs (infinitief): zuerkennen
Duits
Nederlands
Präsens Indikativ
- ich erkenne zu
- du erkennst zu
- er/sie/es erkennt zu
- wir erkennen zu
- ihr erkennt zu
- sie erkennen zu
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik dicteer
- jij dicteert
- hij/zij/het dicteert
- wij dicteren
- jullie dicteren
- zij dicteren
Präteritum Indikativ
- ich erkannte zu
- du erkanntest zu
- er/sie/es erkannte zu
- wir erkannten zu
- ihr erkanntet zu
- sie erkannten zu
Onvoltooid verleden tijd
- ik dicteerde
- jij dicteerde
- hij/zij/het dicteerde
- wij dicteerden
- jullie dicteerden
- zij dicteerden
Perfekt Indikativ
- ich habe zuerkannt
- du hast zuerkannt
- er/sie/es hat zuerkannt
- wir haben zuerkannt
- ihr habt zuerkannt
- sie haben zuerkannt
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gedicteerd
- jij hebt gedicteerd
- hij/zij/het heeft gedicteerd
- wij hebben gedicteerd
- jullie hebben gedicteerd
- zij hebben gedicteerd
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte zuerkannt
- du hattest zuerkannt
- er/sie/es hatte zuerkannt
- wir hatten zuerkannt
- ihr hattet zuerkannt
- sie hatten zuerkannt
Voltooid verleden tijd
- ik had gedicteerd
- jij had gedicteerd
- hij/zij/het had gedicteerd
- wij hadden gedicteerd
- jullie hadden gedicteerd
- zij hadden gedicteerd
Futur I Indikativ
- ich werde zuerkennen
- du wirst zuerkennen
- er/sie/es wird zuerkennen
- wir werden zuerkennen
- ihr werdet zuerkennen
- sie werden zuerkennen
Toekomende tijd I
- ik zal dicteren
- jij zult dicteren
- hij/zij/het zal dicteren
- wij zullen dicteren
- jullie zullen dicteren
- zij zullen dicteren
Futur II Indikativ
- ich werde zuerkannt haben
- du wirst zuerkannt haben
- er/sie/es wird zuerkannt haben
- wir werden zuerkannt haben
- ihr werdet zuerkannt haben
- sie werden zuerkannt haben
Toekomende tijd II
- ik zal gedicteerd hebben
- jij zult gedicteerd hebben
- hij/zij/het zal gedicteerd hebben
- wij zullen gedicteerd hebben
- jullie zullen gedicteerd hebben
- zij zullen gedicteerd hebben
Futur I Konjunktiv II
- ich würde zuerkennen
- du würdest zuerkennen
- er/sie/es würde zuerkennen
- wir würden zuerkennen
- ihr würdet zuerkennen
- sie würden zuerkennen
Conditionalis I
- ik zou dicteren
- jij zou dicteren
- hij/zij/het zou dicteren
- wij zouden dicteren
- jullie zouden dicteren
- zij zouden dicteren
Futur II Konjunktiv II
- ich würde zuerkannt haben
- du würdest zuerkannt haben
- er/sie/es würde zuerkannt haben
- wir würden zuerkannt haben
- ihr würdet zuerkannt haben
- sie würden zuerkannt haben
Conditionalis II
- ik zou hebben gedicteerd
- jij zou hebben gedicteerd
- hij/zij/het zou hebben gedicteerd
- wij zouden hebben gedicteerd
- jullie zouden hebben gedicteerd
- zij zouden hebben gedicteerd
Imperativ
- du erkenne zu
- ihr erkennt zu
Imperatief
- jij dicteer
- jullie dicteert