Engels

Nederlands

Present

  • I share
  • you share
  • he/she/it shares
  • we share
  • you share
  • they share

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik ruil in
  • jij ruilt in
  • hij/zij/het ruilt in
  • wij ruilen in
  • jullie ruilen in
  • zij ruilen in

Simple past

  • I shared
  • you shared
  • he/she/it shared
  • we shared
  • you shared
  • they shared

Onvoltooid verleden tijd

  • ik ruilde in
  • jij ruilde in
  • hij/zij/het ruilde in
  • wij ruilden in
  • jullie ruilden in
  • zij ruilden in

Present perfect

  • I have shared
  • you have shared
  • he/she/it has shared
  • we have shared
  • you have shared
  • they have shared

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb ingeruild
  • jij hebt ingeruild
  • hij/zij/het heeft ingeruild
  • wij hebben ingeruild
  • jullie hebben ingeruild
  • zij hebben ingeruild

Past perfect

  • I had shared
  • you had shared
  • he/she/it had shared
  • we had shared
  • you had shared
  • they had shared

Voltooid verleden tijd

  • ik had ingeruild
  • jij had ingeruild
  • hij/zij/het had ingeruild
  • wij hadden ingeruild
  • jullie hadden ingeruild
  • zij hadden ingeruild

Future

  • I will share
  • you will share
  • he/she/it will share
  • we will share
  • you will share
  • they will share

Toekomende tijd I

  • ik zal inruilen
  • jij zult inruilen
  • hij/zij/het zal inruilen
  • wij zullen inruilen
  • jullie zullen inruilen
  • zij zullen inruilen

Future perfect

  • I will have shared
  • you will have shared
  • he/she/it will have shared
  • we will have shared
  • you will have shared
  • they will have shared

Toekomende tijd II

  • ik zal ingeruild hebben
  • jij zult ingeruild hebben
  • hij/zij/het zal ingeruild hebben
  • wij zullen ingeruild hebben
  • jullie zullen ingeruild hebben
  • zij zullen ingeruild hebben

Conditional present

  • I would share
  • you would share
  • he/she/it would share
  • we would share
  • you would share
  • they would share

Conditionalis I

  • ik zou inruilen
  • jij zou inruilen
  • hij/zij/het zou inruilen
  • wij zouden inruilen
  • jullie zouden inruilen
  • zij zouden inruilen

Conditional perfect

  • I would have shared
  • you would have shared
  • he/she/it would have shared
  • we would have shared
  • you would have shared
  • they would have shared

Conditionalis II

  • ik zou hebben ingeruild
  • jij zou hebben ingeruild
  • hij/zij/het zou hebben ingeruild
  • wij zouden hebben ingeruild
  • jullie zouden hebben ingeruild
  • zij zouden hebben ingeruild

Imperative

  • you share
  • you share

Imperatief

  • jij ruil in
  • jullie ruilt in

Verwijzingen

Bekijk 5 definitie(s) van share