Engels

Nederlands

Present

  • he/she/it whirls
  • they whirl

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het kolkt
  • zij kolken

Simple past

  • he/she/it whirled
  • they whirled

Onvoltooid verleden tijd

  • hij/zij/het kolkte
  • zij kolkten

Present perfect

  • he/she/it has whirled
  • they have whirled

Voltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het heeft gekolkt
  • zij hebben gekolkt

Past perfect

  • he/she/it had whirled
  • they had whirled

Voltooid verleden tijd

  • hij/zij/het had gekolkt
  • zij hadden gekolkt

Future

  • he/she/it will whirl
  • they will whirl

Toekomende tijd I

  • hij/zij/het zal kolken
  • zij zult kolken

Future perfect

  • he/she/it will have whirled
  • they will have whirled

Toekomende tijd II

  • hij/zij/het zal gekolkt hebben
  • zij zult gekolkt hebben

Conditional present

  • he/she/it would whirl
  • they would whirl

Conditionalis I

  • hij/zij/het zal kolken
  • zij zullen kolken

Conditional perfect

  • he/she/it would have whirled
  • they would have whirled

Conditionalis II

  • hij/zij/het zal hebben gekolkt
  • zij zullen hebben gekolkt

Verwijzingen

Bekijk 7 definitie(s) van whirl