Vervoeging van avail
Onbepaalde wijs (infinitief): to avail
Engels
Nederlands
Present
- he/she/it avails
- they avail
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het baat
- zij baten
Simple past
- he/she/it availed
- they availed
Onvoltooid verleden tijd
- hij/zij/het baatte
- zij baatten
Present perfect
- he/she/it has availed
- they have availed
Voltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het heeft gebaat
- zij hebben gebaat
Past perfect
- he/she/it had availed
- they had availed
Voltooid verleden tijd
- hij/zij/het had gebaat
- zij hadden gebaat
Future
- he/she/it will avail
- they will avail
Toekomende tijd I
- hij/zij/het zal baten
- zij zult baten
Future perfect
- he/she/it will have availed
- they will have availed
Toekomende tijd II
- hij/zij/het zal gebaat hebben
- zij zult gebaat hebben
Conditional present
- he/she/it would avail
- they would avail
Conditionalis I
- hij/zij/het zal baten
- zij zullen baten
Conditional perfect
- he/she/it would have availed
- they would have availed
Conditionalis II
- hij/zij/het zal hebben gebaat
- zij zullen hebben gebaat