Engels

Nederlands

Present

  • I bed
  • you bed
  • he/she/it beds
  • we bed
  • you bed
  • they bed

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik slaap in
  • jij slaapt in
  • hij/zij/het slaapt in
  • wij slapen in
  • jullie slapen in
  • zij slapen in

Simple past

  • I bedded
  • you bedded
  • he/she/it bedded
  • we bedded
  • you bedded
  • they bedded

Onvoltooid verleden tijd

  • ik sliep in
  • jij sliep in
  • hij/zij/het sliep in
  • wij sliepen in
  • jullie sliepen in
  • zij sliepen in

Present perfect

  • I have bedded
  • you have bedded
  • he/she/it has bedded
  • we have bedded
  • you have bedded
  • they have bedded

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik ben ingeslapen
  • jij bent ingeslapen
  • hij/zij/het is ingeslapen
  • wij zijn ingeslapen
  • jullie zijn ingeslapen
  • zij zijn ingeslapen

Past perfect

  • I had bedded
  • you had bedded
  • he/she/it had bedded
  • we had bedded
  • you had bedded
  • they had bedded

Voltooid verleden tijd

  • ik was ingeslapen
  • jij was ingeslapen
  • hij/zij/het was ingeslapen
  • wij waren ingeslapen
  • jullie waren ingeslapen
  • zij waren ingeslapen

Future

  • I will bed
  • you will bed
  • he/she/it will bed
  • we will bed
  • you will bed
  • they will bed

Toekomende tijd I

  • ik zal inslapen
  • jij zult inslapen
  • hij/zij/het zal inslapen
  • wij zullen inslapen
  • jullie zullen inslapen
  • zij zullen inslapen

Future perfect

  • I will have bedded
  • you will have bedded
  • he/she/it will have bedded
  • we will have bedded
  • you will have bedded
  • they will have bedded

Toekomende tijd II

  • ik zal ingeslapen zijn
  • jij zult ingeslapen zijn
  • hij/zij/het zal ingeslapen zijn
  • wij zullen ingeslapen zijn
  • jullie zullen ingeslapen zijn
  • zij zullen ingeslapen zijn

Conditional present

  • I would bed
  • you would bed
  • he/she/it would bed
  • we would bed
  • you would bed
  • they would bed

Conditionalis I

  • ik zou inslapen
  • jij zou inslapen
  • hij/zij/het zou inslapen
  • wij zouden inslapen
  • jullie zouden inslapen
  • zij zouden inslapen

Conditional perfect

  • I would have bedded
  • you would have bedded
  • he/she/it would have bedded
  • we would have bedded
  • you would have bedded
  • they would have bedded

Conditionalis II

  • ik zou zijn ingeslapen
  • jij zou zijn ingeslapen
  • hij/zij/het zou zijn ingeslapen
  • wij zouden zijn ingeslapen
  • jullie zouden zijn ingeslapen
  • zij zouden zijn ingeslapen

Imperative

  • you bed
  • you bed

Imperatief

  • jij slaap in
  • jullie slaapt in

Verwijzingen

Bekijk 10 definitie(s) van bed