Vervoeging van cashier
Onbepaalde wijs (infinitief): to cashier
Engels
Nederlands
Present
- I cashier
- you cashier
- he/she/it cashiers
- we cashier
- you cashier
- they cashier
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik casseer
- jij casseert
- hij/zij/het casseert
- wij casseren
- jullie casseren
- zij casseren
Simple past
- I cashiered
- you cashiered
- he/she/it cashiered
- we cashiered
- you cashiered
- they cashiered
Onvoltooid verleden tijd
- ik casseerde
- jij casseerde
- hij/zij/het casseerde
- wij casseerden
- jullie casseerden
- zij casseerden
Present perfect
- I have cashiered
- you have cashiered
- he/she/it has cashiered
- we have cashiered
- you have cashiered
- they have cashiered
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gecasseerd
- jij hebt gecasseerd
- hij/zij/het heeft gecasseerd
- wij hebben gecasseerd
- jullie hebben gecasseerd
- zij hebben gecasseerd
Past perfect
- I had cashiered
- you had cashiered
- he/she/it had cashiered
- we had cashiered
- you had cashiered
- they had cashiered
Voltooid verleden tijd
- ik had gecasseerd
- jij had gecasseerd
- hij/zij/het had gecasseerd
- wij hadden gecasseerd
- jullie hadden gecasseerd
- zij hadden gecasseerd
Future
- I will cashier
- you will cashier
- he/she/it will cashier
- we will cashier
- you will cashier
- they will cashier
Toekomende tijd I
- ik zal casseren
- jij zult casseren
- hij/zij/het zal casseren
- wij zullen casseren
- jullie zullen casseren
- zij zullen casseren
Future perfect
- I will have cashiered
- you will have cashiered
- he/she/it will have cashiered
- we will have cashiered
- you will have cashiered
- they will have cashiered
Toekomende tijd II
- ik zal gecasseerd hebben
- jij zult gecasseerd hebben
- hij/zij/het zal gecasseerd hebben
- wij zullen gecasseerd hebben
- jullie zullen gecasseerd hebben
- zij zullen gecasseerd hebben
Conditional present
- I would cashier
- you would cashier
- he/she/it would cashier
- we would cashier
- you would cashier
- they would cashier
Conditionalis I
- ik zou casseren
- jij zou casseren
- hij/zij/het zou casseren
- wij zouden casseren
- jullie zouden casseren
- zij zouden casseren
Conditional perfect
- I would have cashiered
- you would have cashiered
- he/she/it would have cashiered
- we would have cashiered
- you would have cashiered
- they would have cashiered
Conditionalis II
- ik zou hebben gecasseerd
- jij zou hebben gecasseerd
- hij/zij/het zou hebben gecasseerd
- wij zouden hebben gecasseerd
- jullie zouden hebben gecasseerd
- zij zouden hebben gecasseerd
Imperative
- you cashier
- you cashier
Imperatief
- jij casseer
- jullie casseert