Vervoeging van chatter
Onbepaalde wijs (infinitief): to chatter
39 alternatieve vertalingen
- afkletsen
- aflopen
- bazelen
- dagdromen
- dazen
- denonceren
- fantaseren
- ijlen
- kakelen
- keutelen
- keuvelen
- kleppen
- klessebessen
- kletsen
- kletsmeieren
- kouten
- kwaken
- kwebbelen
- kwekkebekken
- kwekken
- kwetteren
- leuteren
- lullen
- ohaën
- ouwehoeren
- overbrieven
- parlevinken
- praten
- raaskallen
- ratelen
- razen
- rellen
- snappen
- snateren
- tateren
- verklikken
- wauwelen
- zwammen
- zwetsen
Engels
Nederlands
Present
- I chatter
- you chatter
- he/she/it chatters
- we chatter
- you chatter
- they chatter
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik babbel
- jij babbelt
- hij/zij/het babbelt
- wij babbelen
- jullie babbelen
- zij babbelen
Simple past
- I chattered
- you chattered
- he/she/it chattered
- we chattered
- you chattered
- they chattered
Onvoltooid verleden tijd
- ik babbelde
- jij babbelde
- hij/zij/het babbelde
- wij babbelden
- jullie babbelden
- zij babbelden
Present perfect
- I have chattered
- you have chattered
- he/she/it has chattered
- we have chattered
- you have chattered
- they have chattered
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gebabbeld
- jij hebt gebabbeld
- hij/zij/het heeft gebabbeld
- wij hebben gebabbeld
- jullie hebben gebabbeld
- zij hebben gebabbeld
Past perfect
- I had chattered
- you had chattered
- he/she/it had chattered
- we had chattered
- you had chattered
- they had chattered
Voltooid verleden tijd
- ik had gebabbeld
- jij had gebabbeld
- hij/zij/het had gebabbeld
- wij hadden gebabbeld
- jullie hadden gebabbeld
- zij hadden gebabbeld
Future
- I will chatter
- you will chatter
- he/she/it will chatter
- we will chatter
- you will chatter
- they will chatter
Toekomende tijd I
- ik zal babbelen
- jij zult babbelen
- hij/zij/het zal babbelen
- wij zullen babbelen
- jullie zullen babbelen
- zij zullen babbelen
Future perfect
- I will have chattered
- you will have chattered
- he/she/it will have chattered
- we will have chattered
- you will have chattered
- they will have chattered
Toekomende tijd II
- ik zal gebabbeld hebben
- jij zult gebabbeld hebben
- hij/zij/het zal gebabbeld hebben
- wij zullen gebabbeld hebben
- jullie zullen gebabbeld hebben
- zij zullen gebabbeld hebben
Conditional present
- I would chatter
- you would chatter
- he/she/it would chatter
- we would chatter
- you would chatter
- they would chatter
Conditionalis I
- ik zou babbelen
- jij zou babbelen
- hij/zij/het zou babbelen
- wij zouden babbelen
- jullie zouden babbelen
- zij zouden babbelen
Conditional perfect
- I would have chattered
- you would have chattered
- he/she/it would have chattered
- we would have chattered
- you would have chattered
- they would have chattered
Conditionalis II
- ik zou hebben gebabbeld
- jij zou hebben gebabbeld
- hij/zij/het zou hebben gebabbeld
- wij zouden hebben gebabbeld
- jullie zouden hebben gebabbeld
- zij zouden hebben gebabbeld
Imperative
- you chatter
- you chatter
Imperatief
- jij babbel
- jullie babbelt