Vervoeging van christen
Onbepaalde wijs (infinitief): to christen
Engels
Nederlands
Present
- I christen
- you christen
- he/she/it christens
- we christen
- you christen
- they christen
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik doop
- jij doopt
- hij/zij/het doopt
- wij dopen
- jullie dopen
- zij dopen
Simple past
- I christened
- you christened
- he/she/it christened
- we christened
- you christened
- they christened
Onvoltooid verleden tijd
- ik doopte
- jij doopte
- hij/zij/het doopte
- wij doopten
- jullie doopten
- zij doopten
Present perfect
- I have christened
- you have christened
- he/she/it has christened
- we have christened
- you have christened
- they have christened
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gedoopt
- jij hebt gedoopt
- hij/zij/het heeft gedoopt
- wij hebben gedoopt
- jullie hebben gedoopt
- zij hebben gedoopt
Past perfect
- I had christened
- you had christened
- he/she/it had christened
- we had christened
- you had christened
- they had christened
Voltooid verleden tijd
- ik had gedoopt
- jij had gedoopt
- hij/zij/het had gedoopt
- wij hadden gedoopt
- jullie hadden gedoopt
- zij hadden gedoopt
Future
- I will christen
- you will christen
- he/she/it will christen
- we will christen
- you will christen
- they will christen
Toekomende tijd I
- ik zal dopen
- jij zult dopen
- hij/zij/het zal dopen
- wij zullen dopen
- jullie zullen dopen
- zij zullen dopen
Future perfect
- I will have christened
- you will have christened
- he/she/it will have christened
- we will have christened
- you will have christened
- they will have christened
Toekomende tijd II
- ik zal gedoopt hebben
- jij zult gedoopt hebben
- hij/zij/het zal gedoopt hebben
- wij zullen gedoopt hebben
- jullie zullen gedoopt hebben
- zij zullen gedoopt hebben
Conditional present
- I would christen
- you would christen
- he/she/it would christen
- we would christen
- you would christen
- they would christen
Conditionalis I
- ik zou dopen
- jij zou dopen
- hij/zij/het zou dopen
- wij zouden dopen
- jullie zouden dopen
- zij zouden dopen
Conditional perfect
- I would have christened
- you would have christened
- he/she/it would have christened
- we would have christened
- you would have christened
- they would have christened
Conditionalis II
- ik zou hebben gedoopt
- jij zou hebben gedoopt
- hij/zij/het zou hebben gedoopt
- wij zouden hebben gedoopt
- jullie zouden hebben gedoopt
- zij zouden hebben gedoopt
Imperative
- you christen
- you christen
Imperatief
- jij doop
- jullie doopt