Vervoeging van counterbalance
Onbepaalde wijs (infinitief): to counterbalance
Engels
Nederlands
Present
- I counterbalance
- you counterbalance
- he/she/it counterbalances
- we counterbalance
- you counterbalance
- they counterbalance
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik maak goed
- jij maakt goed
- hij/zij/het maakt goed
- wij maken goed
- jullie maken goed
- zij maken goed
Simple past
- I counterbalanced
- you counterbalanced
- he/she/it counterbalanced
- we counterbalanced
- you counterbalanced
- they counterbalanced
Onvoltooid verleden tijd
- ik maakte goed
- jij maakte goed
- hij/zij/het maakte goed
- wij maakten goed
- jullie maakten goed
- zij maakten goed
Present perfect
- I have counterbalanced
- you have counterbalanced
- he/she/it has counterbalanced
- we have counterbalanced
- you have counterbalanced
- they have counterbalanced
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb goedgemaakt
- jij hebt goedgemaakt
- hij/zij/het heeft goedgemaakt
- wij hebben goedgemaakt
- jullie hebben goedgemaakt
- zij hebben goedgemaakt
Past perfect
- I had counterbalanced
- you had counterbalanced
- he/she/it had counterbalanced
- we had counterbalanced
- you had counterbalanced
- they had counterbalanced
Voltooid verleden tijd
- ik had goedgemaakt
- jij had goedgemaakt
- hij/zij/het had goedgemaakt
- wij hadden goedgemaakt
- jullie hadden goedgemaakt
- zij hadden goedgemaakt
Future
- I will counterbalance
- you will counterbalance
- he/she/it will counterbalance
- we will counterbalance
- you will counterbalance
- they will counterbalance
Toekomende tijd I
- ik zal goedmaken
- jij zult goedmaken
- hij/zij/het zal goedmaken
- wij zullen goedmaken
- jullie zullen goedmaken
- zij zullen goedmaken
Future perfect
- I will have counterbalanced
- you will have counterbalanced
- he/she/it will have counterbalanced
- we will have counterbalanced
- you will have counterbalanced
- they will have counterbalanced
Toekomende tijd II
- ik zal goedgemaakt hebben
- jij zult goedgemaakt hebben
- hij/zij/het zal goedgemaakt hebben
- wij zullen goedgemaakt hebben
- jullie zullen goedgemaakt hebben
- zij zullen goedgemaakt hebben
Conditional present
- I would counterbalance
- you would counterbalance
- he/she/it would counterbalance
- we would counterbalance
- you would counterbalance
- they would counterbalance
Conditionalis I
- ik zou goedmaken
- jij zou goedmaken
- hij/zij/het zou goedmaken
- wij zouden goedmaken
- jullie zouden goedmaken
- zij zouden goedmaken
Conditional perfect
- I would have counterbalanced
- you would have counterbalanced
- he/she/it would have counterbalanced
- we would have counterbalanced
- you would have counterbalanced
- they would have counterbalanced
Conditionalis II
- ik zou hebben goedgemaakt
- jij zou hebben goedgemaakt
- hij/zij/het zou hebben goedgemaakt
- wij zouden hebben goedgemaakt
- jullie zouden hebben goedgemaakt
- zij zouden hebben goedgemaakt
Imperative
- you counterbalance
- you counterbalance
Imperatief
- jij maak goed
- jullie maakt goed