Vervoeging van course
Onbepaalde wijs (infinitief): to course
Engels
Nederlands
Present
- he/she/it courses
- they course
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het stroomt
- zij stromen
Simple past
- he/she/it coursed
- they coursed
Onvoltooid verleden tijd
- hij/zij/het stroomde
- zij stroomden
Present perfect
- he/she/it has coursed
- they have coursed
Voltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het heeft gestroomd
- zij hebben gestroomd
Past perfect
- he/she/it had coursed
- they had coursed
Voltooid verleden tijd
- hij/zij/het had gestroomd
- zij hadden gestroomd
Future
- he/she/it will course
- they will course
Toekomende tijd I
- hij/zij/het zal stromen
- zij zult stromen
Future perfect
- he/she/it will have coursed
- they will have coursed
Toekomende tijd II
- hij/zij/het zal gestroomd hebben
- zij zult gestroomd hebben
Conditional present
- he/she/it would course
- they would course
Conditionalis I
- hij/zij/het zal stromen
- zij zullen stromen
Conditional perfect
- he/she/it would have coursed
- they would have coursed
Conditionalis II
- hij/zij/het zal hebben gestroomd
- zij zullen hebben gestroomd