Vervoeging van disabuse
Onbepaalde wijs (infinitief): to disabuse
Engels
Nederlands
Present
- I disabuse
- you disabuse
- he/she/it disabuses
- we disabuse
- you disabuse
- they disabuse
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik stel teleur
- jij stelt teleur
- hij/zij/het stelt teleur
- wij stellen teleur
- jullie stellen teleur
- zij stellen teleur
Simple past
- I disabused
- you disabused
- he/she/it disabused
- we disabused
- you disabused
- they disabused
Onvoltooid verleden tijd
- ik stelde teleur
- jij stelde teleur
- hij/zij/het stelde teleur
- wij stelden teleur
- jullie stelden teleur
- zij stelden teleur
Present perfect
- I have disabused
- you have disabused
- he/she/it has disabused
- we have disabused
- you have disabused
- they have disabused
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb teleurgesteld
- jij hebt teleurgesteld
- hij/zij/het heeft teleurgesteld
- wij hebben teleurgesteld
- jullie hebben teleurgesteld
- zij hebben teleurgesteld
Past perfect
- I had disabused
- you had disabused
- he/she/it had disabused
- we had disabused
- you had disabused
- they had disabused
Voltooid verleden tijd
- ik had teleurgesteld
- jij had teleurgesteld
- hij/zij/het had teleurgesteld
- wij hadden teleurgesteld
- jullie hadden teleurgesteld
- zij hadden teleurgesteld
Future
- I will disabuse
- you will disabuse
- he/she/it will disabuse
- we will disabuse
- you will disabuse
- they will disabuse
Toekomende tijd I
- ik zal teleurstellen
- jij zult teleurstellen
- hij/zij/het zal teleurstellen
- wij zullen teleurstellen
- jullie zullen teleurstellen
- zij zullen teleurstellen
Future perfect
- I will have disabused
- you will have disabused
- he/she/it will have disabused
- we will have disabused
- you will have disabused
- they will have disabused
Toekomende tijd II
- ik zal teleurgesteld hebben
- jij zult teleurgesteld hebben
- hij/zij/het zal teleurgesteld hebben
- wij zullen teleurgesteld hebben
- jullie zullen teleurgesteld hebben
- zij zullen teleurgesteld hebben
Conditional present
- I would disabuse
- you would disabuse
- he/she/it would disabuse
- we would disabuse
- you would disabuse
- they would disabuse
Conditionalis I
- ik zou teleurstellen
- jij zou teleurstellen
- hij/zij/het zou teleurstellen
- wij zouden teleurstellen
- jullie zouden teleurstellen
- zij zouden teleurstellen
Conditional perfect
- I would have disabused
- you would have disabused
- he/she/it would have disabused
- we would have disabused
- you would have disabused
- they would have disabused
Conditionalis II
- ik zou hebben teleurgesteld
- jij zou hebben teleurgesteld
- hij/zij/het zou hebben teleurgesteld
- wij zouden hebben teleurgesteld
- jullie zouden hebben teleurgesteld
- zij zouden hebben teleurgesteld
Imperative
- you disabuse
- you disabuse
Imperatief
- jij stel teleur
- jullie stelt teleur