Vervoeging van discourage

Onbepaalde wijs (infinitief): to discourage

Engels

Nederlands

Present

  • I discourage
  • you discourage
  • he/she/it discourages
  • we discourage
  • you discourage
  • they discourage

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik waarschuw
  • jij waarschuwt
  • hij/zij/het waarschuwt
  • wij waarschuwen
  • jullie waarschuwen
  • zij waarschuwen

Simple past

  • I discouraged
  • you discouraged
  • he/she/it discouraged
  • we discouraged
  • you discouraged
  • they discouraged

Onvoltooid verleden tijd

  • ik waarschuwde
  • jij waarschuwde
  • hij/zij/het waarschuwde
  • wij waarschuwden
  • jullie waarschuwden
  • zij waarschuwden

Present perfect

  • I have discouraged
  • you have discouraged
  • he/she/it has discouraged
  • we have discouraged
  • you have discouraged
  • they have discouraged

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gewaarschuwd
  • jij hebt gewaarschuwd
  • hij/zij/het heeft gewaarschuwd
  • wij hebben gewaarschuwd
  • jullie hebben gewaarschuwd
  • zij hebben gewaarschuwd

Past perfect

  • I had discouraged
  • you had discouraged
  • he/she/it had discouraged
  • we had discouraged
  • you had discouraged
  • they had discouraged

Voltooid verleden tijd

  • ik had gewaarschuwd
  • jij had gewaarschuwd
  • hij/zij/het had gewaarschuwd
  • wij hadden gewaarschuwd
  • jullie hadden gewaarschuwd
  • zij hadden gewaarschuwd

Future

  • I will discourage
  • you will discourage
  • he/she/it will discourage
  • we will discourage
  • you will discourage
  • they will discourage

Toekomende tijd I

  • ik zal waarschuwen
  • jij zult waarschuwen
  • hij/zij/het zal waarschuwen
  • wij zullen waarschuwen
  • jullie zullen waarschuwen
  • zij zullen waarschuwen

Future perfect

  • I will have discouraged
  • you will have discouraged
  • he/she/it will have discouraged
  • we will have discouraged
  • you will have discouraged
  • they will have discouraged

Toekomende tijd II

  • ik zal gewaarschuwd hebben
  • jij zult gewaarschuwd hebben
  • hij/zij/het zal gewaarschuwd hebben
  • wij zullen gewaarschuwd hebben
  • jullie zullen gewaarschuwd hebben
  • zij zullen gewaarschuwd hebben

Conditional present

  • I would discourage
  • you would discourage
  • he/she/it would discourage
  • we would discourage
  • you would discourage
  • they would discourage

Conditionalis I

  • ik zou waarschuwen
  • jij zou waarschuwen
  • hij/zij/het zou waarschuwen
  • wij zouden waarschuwen
  • jullie zouden waarschuwen
  • zij zouden waarschuwen

Conditional perfect

  • I would have discouraged
  • you would have discouraged
  • he/she/it would have discouraged
  • we would have discouraged
  • you would have discouraged
  • they would have discouraged

Conditionalis II

  • ik zou hebben gewaarschuwd
  • jij zou hebben gewaarschuwd
  • hij/zij/het zou hebben gewaarschuwd
  • wij zouden hebben gewaarschuwd
  • jullie zouden hebben gewaarschuwd
  • zij zouden hebben gewaarschuwd

Imperative

  • you discourage
  • you discourage

Imperatief

  • jij waarschuw
  • jullie waarschuwt

Verwijzingen

Bekijk 4 definitie(s) van discourage