Vervoeging van discredit

Engels

Nederlands

Present

  • I discredit
  • you discredit
  • he/she/it discredits
  • we discredit
  • you discredit
  • they discredit

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik blameer
  • jij blameert
  • hij/zij/het blameert
  • wij blameren
  • jullie blameren
  • zij blameren

Simple past

  • I discredited
  • you discredited
  • he/she/it discredited
  • we discredited
  • you discredited
  • they discredited

Onvoltooid verleden tijd

  • ik blameerde
  • jij blameerde
  • hij/zij/het blameerde
  • wij blameerden
  • jullie blameerden
  • zij blameerden

Present perfect

  • I have discredited
  • you have discredited
  • he/she/it has discredited
  • we have discredited
  • you have discredited
  • they have discredited

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb geblameerd
  • jij hebt geblameerd
  • hij/zij/het heeft geblameerd
  • wij hebben geblameerd
  • jullie hebben geblameerd
  • zij hebben geblameerd

Past perfect

  • I had discredited
  • you had discredited
  • he/she/it had discredited
  • we had discredited
  • you had discredited
  • they had discredited

Voltooid verleden tijd

  • ik had geblameerd
  • jij had geblameerd
  • hij/zij/het had geblameerd
  • wij hadden geblameerd
  • jullie hadden geblameerd
  • zij hadden geblameerd

Future

  • I will discredit
  • you will discredit
  • he/she/it will discredit
  • we will discredit
  • you will discredit
  • they will discredit

Toekomende tijd I

  • ik zal blameren
  • jij zult blameren
  • hij/zij/het zal blameren
  • wij zullen blameren
  • jullie zullen blameren
  • zij zullen blameren

Future perfect

  • I will have discredited
  • you will have discredited
  • he/she/it will have discredited
  • we will have discredited
  • you will have discredited
  • they will have discredited

Toekomende tijd II

  • ik zal geblameerd hebben
  • jij zult geblameerd hebben
  • hij/zij/het zal geblameerd hebben
  • wij zullen geblameerd hebben
  • jullie zullen geblameerd hebben
  • zij zullen geblameerd hebben

Conditional present

  • I would discredit
  • you would discredit
  • he/she/it would discredit
  • we would discredit
  • you would discredit
  • they would discredit

Conditionalis I

  • ik zou blameren
  • jij zou blameren
  • hij/zij/het zou blameren
  • wij zouden blameren
  • jullie zouden blameren
  • zij zouden blameren

Conditional perfect

  • I would have discredited
  • you would have discredited
  • he/she/it would have discredited
  • we would have discredited
  • you would have discredited
  • they would have discredited

Conditionalis II

  • ik zou hebben geblameerd
  • jij zou hebben geblameerd
  • hij/zij/het zou hebben geblameerd
  • wij zouden hebben geblameerd
  • jullie zouden hebben geblameerd
  • zij zouden hebben geblameerd

Imperative

  • you discredit
  • you discredit

Imperatief

  • jij blameer
  • jullie blameert

Verwijzingen

Bekijk 3 definitie(s) van discredit