Vervoeging van distinguish
Onbepaalde wijs (infinitief): to distinguish
Engels
Nederlands
Present
- I distinguish
- you distinguish
- he/she/it distinguishes
- we distinguish
- you distinguish
- they distinguish
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik onderscheid
- jij onderscheidt
- hij/zij/het onderscheidt
- wij onderscheiden
- jullie onderscheiden
- zij onderscheiden
Simple past
- I distinguished
- you distinguished
- he/she/it distinguished
- we distinguished
- you distinguished
- they distinguished
Onvoltooid verleden tijd
- ik onderscheidde
- jij onderscheidde
- hij/zij/het onderscheidde
- wij onderscheidden
- jullie onderscheidden
- zij onderscheidden
Present perfect
- I have distinguished
- you have distinguished
- he/she/it has distinguished
- we have distinguished
- you have distinguished
- they have distinguished
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb onderscheiden
- jij hebt onderscheiden
- hij/zij/het heeft onderscheiden
- wij hebben onderscheiden
- jullie hebben onderscheiden
- zij hebben onderscheiden
Past perfect
- I had distinguished
- you had distinguished
- he/she/it had distinguished
- we had distinguished
- you had distinguished
- they had distinguished
Voltooid verleden tijd
- ik had onderscheiden
- jij had onderscheiden
- hij/zij/het had onderscheiden
- wij hadden onderscheiden
- jullie hadden onderscheiden
- zij hadden onderscheiden
Future
- I will distinguish
- you will distinguish
- he/she/it will distinguish
- we will distinguish
- you will distinguish
- they will distinguish
Toekomende tijd I
- ik zal onderscheiden
- jij zult onderscheiden
- hij/zij/het zal onderscheiden
- wij zullen onderscheiden
- jullie zullen onderscheiden
- zij zullen onderscheiden
Future perfect
- I will have distinguished
- you will have distinguished
- he/she/it will have distinguished
- we will have distinguished
- you will have distinguished
- they will have distinguished
Toekomende tijd II
- ik zal onderscheiden hebben
- jij zult onderscheiden hebben
- hij/zij/het zal onderscheiden hebben
- wij zullen onderscheiden hebben
- jullie zullen onderscheiden hebben
- zij zullen onderscheiden hebben
Conditional present
- I would distinguish
- you would distinguish
- he/she/it would distinguish
- we would distinguish
- you would distinguish
- they would distinguish
Conditionalis I
- ik zou onderscheiden
- jij zou onderscheiden
- hij/zij/het zou onderscheiden
- wij zouden onderscheiden
- jullie zouden onderscheiden
- zij zouden onderscheiden
Conditional perfect
- I would have distinguished
- you would have distinguished
- he/she/it would have distinguished
- we would have distinguished
- you would have distinguished
- they would have distinguished
Conditionalis II
- ik zou hebben onderscheiden
- jij zou hebben onderscheiden
- hij/zij/het zou hebben onderscheiden
- wij zouden hebben onderscheiden
- jullie zouden hebben onderscheiden
- zij zouden hebben onderscheiden
Imperative
- you distinguish
- you distinguish
Imperatief
- jij onderscheid
- jullie onderscheidt