Vervoeging van elbow

Engels

Nederlands

Present

  • I elbow
  • you elbow
  • he/she/it elbows
  • we elbow
  • you elbow
  • they elbow

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik stoot aan
  • jij stoot aan
  • hij/zij/het stoot aan
  • wij stoten aan
  • jullie stoten aan
  • zij stoten aan

Simple past

  • I elbowed
  • you elbowed
  • he/she/it elbowed
  • we elbowed
  • you elbowed
  • they elbowed

Onvoltooid verleden tijd

  • ik stiet aan
  • jij stiet aan
  • hij/zij/het stiet aan
  • wij stieten aan
  • jullie stieten aan
  • zij stieten aan

Present perfect

  • I have elbowed
  • you have elbowed
  • he/she/it has elbowed
  • we have elbowed
  • you have elbowed
  • they have elbowed

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb aangestoten
  • jij hebt aangestoten
  • hij/zij/het heeft aangestoten
  • wij hebben aangestoten
  • jullie hebben aangestoten
  • zij hebben aangestoten

Past perfect

  • I had elbowed
  • you had elbowed
  • he/she/it had elbowed
  • we had elbowed
  • you had elbowed
  • they had elbowed

Voltooid verleden tijd

  • ik had aangestoten
  • jij had aangestoten
  • hij/zij/het had aangestoten
  • wij hadden aangestoten
  • jullie hadden aangestoten
  • zij hadden aangestoten

Future

  • I will elbow
  • you will elbow
  • he/she/it will elbow
  • we will elbow
  • you will elbow
  • they will elbow

Toekomende tijd I

  • ik zal aanstoten
  • jij zult aanstoten
  • hij/zij/het zal aanstoten
  • wij zullen aanstoten
  • jullie zullen aanstoten
  • zij zullen aanstoten

Future perfect

  • I will have elbowed
  • you will have elbowed
  • he/she/it will have elbowed
  • we will have elbowed
  • you will have elbowed
  • they will have elbowed

Toekomende tijd II

  • ik zal aangestoten hebben
  • jij zult aangestoten hebben
  • hij/zij/het zal aangestoten hebben
  • wij zullen aangestoten hebben
  • jullie zullen aangestoten hebben
  • zij zullen aangestoten hebben

Conditional present

  • I would elbow
  • you would elbow
  • he/she/it would elbow
  • we would elbow
  • you would elbow
  • they would elbow

Conditionalis I

  • ik zou aanstoten
  • jij zou aanstoten
  • hij/zij/het zou aanstoten
  • wij zouden aanstoten
  • jullie zouden aanstoten
  • zij zouden aanstoten

Conditional perfect

  • I would have elbowed
  • you would have elbowed
  • he/she/it would have elbowed
  • we would have elbowed
  • you would have elbowed
  • they would have elbowed

Conditionalis II

  • ik zou hebben aangestoten
  • jij zou hebben aangestoten
  • hij/zij/het zou hebben aangestoten
  • wij zouden hebben aangestoten
  • jullie zouden hebben aangestoten
  • zij zouden hebben aangestoten

Imperative

  • you elbow
  • you elbow

Imperatief

  • jij stoot aan
  • jullie stoot aan

Verwijzingen

Bekijk 2 definitie(s) van elbow