Engels

Nederlands

Present

  • he/she/it explains
  • they explain

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het verheldert
  • zij verhelderen

Simple past

  • he/she/it explained
  • they explained

Onvoltooid verleden tijd

  • hij/zij/het verhelderde
  • zij verhelderden

Present perfect

  • he/she/it has explained
  • they have explained

Voltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het heeft verhelderd
  • zij hebben verhelderd

Past perfect

  • he/she/it had explained
  • they had explained

Voltooid verleden tijd

  • hij/zij/het had verhelderd
  • zij hadden verhelderd

Future

  • he/she/it will explain
  • they will explain

Toekomende tijd I

  • hij/zij/het zal verhelderen
  • zij zult verhelderen

Future perfect

  • he/she/it will have explained
  • they will have explained

Toekomende tijd II

  • hij/zij/het zal verhelderd hebben
  • zij zult verhelderd hebben

Conditional present

  • he/she/it would explain
  • they would explain

Conditionalis I

  • hij/zij/het zal verhelderen
  • zij zullen verhelderen

Conditional perfect

  • he/she/it would have explained
  • they would have explained

Conditionalis II

  • hij/zij/het zal hebben verhelderd
  • zij zullen hebben verhelderd

Verwijzingen

Bekijk 5 definitie(s) van explain