Vervoeging van express
Onbepaalde wijs (infinitief): to express
Engels
Nederlands
Present
- I express
- you express
- he/she/it expresses
- we express
- you express
- they express
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik druk uit
- jij drukt uit
- hij/zij/het drukt uit
- wij drukken uit
- jullie drukken uit
- zij drukken uit
Simple past
- I expressed
- you expressed
- he/she/it expressed
- we expressed
- you expressed
- they expressed
Onvoltooid verleden tijd
- ik drukte uit
- jij drukte uit
- hij/zij/het drukte uit
- wij drukten uit
- jullie drukten uit
- zij drukten uit
Present perfect
- I have expressed
- you have expressed
- he/she/it has expressed
- we have expressed
- you have expressed
- they have expressed
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb uitgedrukt
- jij hebt uitgedrukt
- hij/zij/het heeft uitgedrukt
- wij hebben uitgedrukt
- jullie hebben uitgedrukt
- zij hebben uitgedrukt
Past perfect
- I had expressed
- you had expressed
- he/she/it had expressed
- we had expressed
- you had expressed
- they had expressed
Voltooid verleden tijd
- ik had uitgedrukt
- jij had uitgedrukt
- hij/zij/het had uitgedrukt
- wij hadden uitgedrukt
- jullie hadden uitgedrukt
- zij hadden uitgedrukt
Future
- I will express
- you will express
- he/she/it will express
- we will express
- you will express
- they will express
Toekomende tijd I
- ik zal uitdrukken
- jij zult uitdrukken
- hij/zij/het zal uitdrukken
- wij zullen uitdrukken
- jullie zullen uitdrukken
- zij zullen uitdrukken
Future perfect
- I will have expressed
- you will have expressed
- he/she/it will have expressed
- we will have expressed
- you will have expressed
- they will have expressed
Toekomende tijd II
- ik zal uitgedrukt hebben
- jij zult uitgedrukt hebben
- hij/zij/het zal uitgedrukt hebben
- wij zullen uitgedrukt hebben
- jullie zullen uitgedrukt hebben
- zij zullen uitgedrukt hebben
Conditional present
- I would express
- you would express
- he/she/it would express
- we would express
- you would express
- they would express
Conditionalis I
- ik zou uitdrukken
- jij zou uitdrukken
- hij/zij/het zou uitdrukken
- wij zouden uitdrukken
- jullie zouden uitdrukken
- zij zouden uitdrukken
Conditional perfect
- I would have expressed
- you would have expressed
- he/she/it would have expressed
- we would have expressed
- you would have expressed
- they would have expressed
Conditionalis II
- ik zou hebben uitgedrukt
- jij zou hebben uitgedrukt
- hij/zij/het zou hebben uitgedrukt
- wij zouden hebben uitgedrukt
- jullie zouden hebben uitgedrukt
- zij zouden hebben uitgedrukt
Imperative
- you express
- you express
Imperatief
- jij druk uit
- jullie drukt uit