Vervoeging van fare
Onbepaalde wijs (infinitief): to fare
Engels
Nederlands
Present
- I fare
- you fare
- he/she/it fares
- we fare
- you fare
- they fare
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik red
- jij redt
- hij/zij/het redt
- wij redden
- jullie redden
- zij redden
Simple past
- I fared
- you fared
- he/she/it fared
- we fared
- you fared
- they fared
Onvoltooid verleden tijd
- ik redde
- jij redde
- hij/zij/het redde
- wij redden
- jullie redden
- zij redden
Present perfect
- I have fared
- you have fared
- he/she/it has fared
- we have fared
- you have fared
- they have fared
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gered
- jij hebt gered
- hij/zij/het heeft gered
- wij hebben gered
- jullie hebben gered
- zij hebben gered
Past perfect
- I had fared
- you had fared
- he/she/it had fared
- we had fared
- you had fared
- they had fared
Voltooid verleden tijd
- ik had gered
- jij had gered
- hij/zij/het had gered
- wij hadden gered
- jullie hadden gered
- zij hadden gered
Future
- I will fare
- you will fare
- he/she/it will fare
- we will fare
- you will fare
- they will fare
Toekomende tijd I
- ik zal redden
- jij zult redden
- hij/zij/het zal redden
- wij zullen redden
- jullie zullen redden
- zij zullen redden
Future perfect
- I will have fared
- you will have fared
- he/she/it will have fared
- we will have fared
- you will have fared
- they will have fared
Toekomende tijd II
- ik zal gered hebben
- jij zult gered hebben
- hij/zij/het zal gered hebben
- wij zullen gered hebben
- jullie zullen gered hebben
- zij zullen gered hebben
Conditional present
- I would fare
- you would fare
- he/she/it would fare
- we would fare
- you would fare
- they would fare
Conditionalis I
- ik zou redden
- jij zou redden
- hij/zij/het zou redden
- wij zouden redden
- jullie zouden redden
- zij zouden redden
Conditional perfect
- I would have fared
- you would have fared
- he/she/it would have fared
- we would have fared
- you would have fared
- they would have fared
Conditionalis II
- ik zou hebben gered
- jij zou hebben gered
- hij/zij/het zou hebben gered
- wij zouden hebben gered
- jullie zouden hebben gered
- zij zouden hebben gered
Imperative
- you fare
- you fare
Imperatief
- jij red
- jullie redt