Vervoeging van forest

Vertaling: bebossen

Engels

Nederlands

Present

  • I forest
  • you forest
  • he/she/it forests
  • we forest
  • you forest
  • they forest

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik bebos
  • jij bebost
  • hij/zij/het bebost
  • wij bebossen
  • jullie bebossen
  • zij bebossen

Simple past

  • I forested
  • you forested
  • he/she/it forested
  • we forested
  • you forested
  • they forested

Onvoltooid verleden tijd

  • ik beboste
  • jij beboste
  • hij/zij/het beboste
  • wij bebosten
  • jullie bebosten
  • zij bebosten

Present perfect

  • I have forested
  • you have forested
  • he/she/it has forested
  • we have forested
  • you have forested
  • they have forested

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb bebost
  • jij hebt bebost
  • hij/zij/het heeft bebost
  • wij hebben bebost
  • jullie hebben bebost
  • zij hebben bebost

Past perfect

  • I had forested
  • you had forested
  • he/she/it had forested
  • we had forested
  • you had forested
  • they had forested

Voltooid verleden tijd

  • ik had bebost
  • jij had bebost
  • hij/zij/het had bebost
  • wij hadden bebost
  • jullie hadden bebost
  • zij hadden bebost

Future

  • I will forest
  • you will forest
  • he/she/it will forest
  • we will forest
  • you will forest
  • they will forest

Toekomende tijd I

  • ik zal bebossen
  • jij zult bebossen
  • hij/zij/het zal bebossen
  • wij zullen bebossen
  • jullie zullen bebossen
  • zij zullen bebossen

Future perfect

  • I will have forested
  • you will have forested
  • he/she/it will have forested
  • we will have forested
  • you will have forested
  • they will have forested

Toekomende tijd II

  • ik zal bebost hebben
  • jij zult bebost hebben
  • hij/zij/het zal bebost hebben
  • wij zullen bebost hebben
  • jullie zullen bebost hebben
  • zij zullen bebost hebben

Conditional present

  • I would forest
  • you would forest
  • he/she/it would forest
  • we would forest
  • you would forest
  • they would forest

Conditionalis I

  • ik zou bebossen
  • jij zou bebossen
  • hij/zij/het zou bebossen
  • wij zouden bebossen
  • jullie zouden bebossen
  • zij zouden bebossen

Conditional perfect

  • I would have forested
  • you would have forested
  • he/she/it would have forested
  • we would have forested
  • you would have forested
  • they would have forested

Conditionalis II

  • ik zou hebben bebost
  • jij zou hebben bebost
  • hij/zij/het zou hebben bebost
  • wij zouden hebben bebost
  • jullie zouden hebben bebost
  • zij zouden hebben bebost

Imperative

  • you forest
  • you forest

Imperatief

  • jij bebos
  • jullie bebost

Verwijzingen

Bekijk 2 definitie(s) van forest