Engels

Nederlands

Present

  • I frolic
  • you frolic
  • he/she/it frolics
  • we frolic
  • you frolic
  • they frolic

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik stoei
  • jij stoeit
  • hij/zij/het stoeit
  • wij stoeien
  • jullie stoeien
  • zij stoeien

Simple past

  • I frolicked
  • you frolicked
  • he/she/it frolicked
  • we frolicked
  • you frolicked
  • they frolicked

Onvoltooid verleden tijd

  • ik stoeide
  • jij stoeide
  • hij/zij/het stoeide
  • wij stoeiden
  • jullie stoeiden
  • zij stoeiden

Present perfect

  • I have frolicked
  • you have frolicked
  • he/she/it has frolicked
  • we have frolicked
  • you have frolicked
  • they have frolicked

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gestoeid
  • jij hebt gestoeid
  • hij/zij/het heeft gestoeid
  • wij hebben gestoeid
  • jullie hebben gestoeid
  • zij hebben gestoeid

Past perfect

  • I had frolicked
  • you had frolicked
  • he/she/it had frolicked
  • we had frolicked
  • you had frolicked
  • they had frolicked

Voltooid verleden tijd

  • ik had gestoeid
  • jij had gestoeid
  • hij/zij/het had gestoeid
  • wij hadden gestoeid
  • jullie hadden gestoeid
  • zij hadden gestoeid

Future

  • I will frolic
  • you will frolic
  • he/she/it will frolic
  • we will frolic
  • you will frolic
  • they will frolic

Toekomende tijd I

  • ik zal stoeien
  • jij zult stoeien
  • hij/zij/het zal stoeien
  • wij zullen stoeien
  • jullie zullen stoeien
  • zij zullen stoeien

Future perfect

  • I will have frolicked
  • you will have frolicked
  • he/she/it will have frolicked
  • we will have frolicked
  • you will have frolicked
  • they will have frolicked

Toekomende tijd II

  • ik zal gestoeid hebben
  • jij zult gestoeid hebben
  • hij/zij/het zal gestoeid hebben
  • wij zullen gestoeid hebben
  • jullie zullen gestoeid hebben
  • zij zullen gestoeid hebben

Conditional present

  • I would frolic
  • you would frolic
  • he/she/it would frolic
  • we would frolic
  • you would frolic
  • they would frolic

Conditionalis I

  • ik zou stoeien
  • jij zou stoeien
  • hij/zij/het zou stoeien
  • wij zouden stoeien
  • jullie zouden stoeien
  • zij zouden stoeien

Conditional perfect

  • I would have frolicked
  • you would have frolicked
  • he/she/it would have frolicked
  • we would have frolicked
  • you would have frolicked
  • they would have frolicked

Conditionalis II

  • ik zou hebben gestoeid
  • jij zou hebben gestoeid
  • hij/zij/het zou hebben gestoeid
  • wij zouden hebben gestoeid
  • jullie zouden hebben gestoeid
  • zij zouden hebben gestoeid

Imperative

  • you frolic
  • you frolic

Imperatief

  • jij stoei
  • jullie stoeit

Verwijzingen

Bekijk 8 definitie(s) van frolic