Vervoeging van grimace
Onbepaalde wijs (infinitief): to grimace
Engels
Nederlands
Present
- I grimace
- you grimace
- he/she/it grimaces
- we grimace
- you grimace
- they grimace
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik vertrek
- jij vertrekt
- hij/zij/het vertrekt
- wij vertrekken
- jullie vertrekken
- zij vertrekken
Simple past
- I grimaced
- you grimaced
- he/she/it grimaced
- we grimaced
- you grimaced
- they grimaced
Onvoltooid verleden tijd
- ik vertrok
- jij vertrok
- hij/zij/het vertrok
- wij vertrokken
- jullie vertrokken
- zij vertrokken
Present perfect
- I have grimaced
- you have grimaced
- he/she/it has grimaced
- we have grimaced
- you have grimaced
- they have grimaced
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb vertrokken
- jij hebt vertrokken
- hij/zij/het heeft vertrokken
- wij hebben vertrokken
- jullie hebben vertrokken
- zij hebben vertrokken
Past perfect
- I had grimaced
- you had grimaced
- he/she/it had grimaced
- we had grimaced
- you had grimaced
- they had grimaced
Voltooid verleden tijd
- ik had vertrokken
- jij had vertrokken
- hij/zij/het had vertrokken
- wij hadden vertrokken
- jullie hadden vertrokken
- zij hadden vertrokken
Future
- I will grimace
- you will grimace
- he/she/it will grimace
- we will grimace
- you will grimace
- they will grimace
Toekomende tijd I
- ik zal vertrekken
- jij zult vertrekken
- hij/zij/het zal vertrekken
- wij zullen vertrekken
- jullie zullen vertrekken
- zij zullen vertrekken
Future perfect
- I will have grimaced
- you will have grimaced
- he/she/it will have grimaced
- we will have grimaced
- you will have grimaced
- they will have grimaced
Toekomende tijd II
- ik zal vertrokken hebben
- jij zult vertrokken hebben
- hij/zij/het zal vertrokken hebben
- wij zullen vertrokken hebben
- jullie zullen vertrokken hebben
- zij zullen vertrokken hebben
Conditional present
- I would grimace
- you would grimace
- he/she/it would grimace
- we would grimace
- you would grimace
- they would grimace
Conditionalis I
- ik zou vertrekken
- jij zou vertrekken
- hij/zij/het zou vertrekken
- wij zouden vertrekken
- jullie zouden vertrekken
- zij zouden vertrekken
Conditional perfect
- I would have grimaced
- you would have grimaced
- he/she/it would have grimaced
- we would have grimaced
- you would have grimaced
- they would have grimaced
Conditionalis II
- ik zou hebben vertrokken
- jij zou hebben vertrokken
- hij/zij/het zou hebben vertrokken
- wij zouden hebben vertrokken
- jullie zouden hebben vertrokken
- zij zouden hebben vertrokken
Imperative
- you grimace
- you grimace
Imperatief
- jij vertrek
- jullie vertrekt